Direct naar content gaan

Samenvatting

Van 1 november 2004 tot 1 april 2015 is X (belanghebbende) werkzaam geweest bij een stichting. Op 1 maart 2006 heeft X via de stichting een levensloopverzekering afgesloten bij een verzekeringsmaatschappij (polis 1).

Met ingang van 1 april 2015 is X werkzaam bij een universiteit. Ook via deze werkgever heeft X deelgenomen aan een levensloopregeling bij de verzekeringsmaatschappij (polis 2).

X heeft de verzekeringsmaatschappij in 2015 verzocht polis 1 te beëindigen en een uitkering van het levenslooptegoed te doen. Op basis van het verzoek heeft X een uitkering ontvangen van € 80.356,20 bruto.

Tussen partijen is in de eerste plaats in geschil of X met betrekking tot de uitkering uit de levenslooppolis recht heeft op toepassing van de 80%-regeling als bedoeld in artikel 39d, lid 4, Wet LB 1964 (tekst 2015).

Dat is volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant en in hoger beroep Hof Den Bosch niet het geval. X heeft niet ineens beschikt over zijn levenslooptegoed zoals bedoeld in voormeld artikel.

Verder oordeelt het Hof dat de uitkering uit de levensloopregeling dient te worden aangemerkt als inkomen uit tegenwoordige arbeid, zodat X geen recht heeft op een hogere arbeidskorting.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2015
Instantie
Hof Den Bosch
Datum instantie
9 oktober 2024
Rolnummer
20/495
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2024:3162
NLF-nummer
NLF 2025/0323
Aflevering
11 februari 2025
bwbr0002471&artikel=39d,bwbr0002471&artikel=39d

Naar de bovenkant van de pagina