Samenvatting
X (bv; belanghebbende) ontving in 2017 en 2018 royalty-inkomsten uit verschillende landen. Zij maakt gebruik van het innovatieboxregime. Op de inkomsten is door de bronstaten bronbelasting ingehouden. Ter verrekening daarvan heeft de Inspecteur een vermindering van de vpb 2017 en 2018 verleend op basis van de belastingverdragen tussen Nederland en de bronlanden en artikel 36 en 36a BvdB 2001. Die verminderingen zijn niet in geschil.
In geschil zijn de voortwentelingsbeschikkingen die de Inspecteur heeft genomen omdat in 2017 en 2018 niet alle in die jaren ingehouden bronbelasting kon worden verrekend.
Hij heeft onderscheid gemaakt tussen innovatieboxbronbelasting (artikel 36a BvdB 2001) en bronbelasting op andere passieve inkomsten (artikel 36 BvdB 2001). Volgens de Inspecteur kan voort te wentelen innovatieboxbronbelasting alleen verrekend worden met vpb over innovatiebox-royalty’s die X in latere jaren ontvangt.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft geoordeeld dat het door de Inspecteur in de voortwentelingsbeschikking gemaakte onderscheid juist is. Zij heeft ook het beroep op de evenredigheids- en gelijkheidsbeginselen verworpen.
X heeft daarop met vier middelen (sprong)cassatie ingesteld.
Middel 2 en 3 treffen volgens A-G Wattel deels doel maar dat leidt niet tot cassatie omdat dit niet leidt tot wijziging van de bestreden voortwentelingsbeschikkingen; die blijven gecompartimenteerd. De effecten van deze conclusie doen zich pas voor in de latere jaren waarnaartoe de onverrekende innovatieboxbronbelasting is voortgewenteld.
De A-G bepleit dat de excess credit wel verrekend kan worden met na gedwongen boxverlating verschuldigde Nederlandse vpb over dezelfde (voorheen innovatiebox)royaltystroom waarop dat excess is ontstaan.
BRON
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 24/00266
Datum 2 augustus 2024
Belastingkamer A
Onderwerp/tijdvak Voortwentelingsbeschikkingen onverrekende buitenlandse innovatiebox-bronheffing 2017/2018 / vennootschapsbelasting
Nrs. Rechtbank 22/5840 en 22/5841
Sprongcassatie
CONCLUSIE
P.J. Wattel
In de zaak van
X bv
tegen
Staatssecretaris van Financiën
1. Overzicht
1.1. Dit sprongcassatieberoep stelt de vraag aan de orde of bij de voortwenteling van onverrekende buitenlandse bronheffingen (art. 37 jo. 44 Bvdb) onderscheid moet worden gemaakt tussen bronbelasting op (laagbelaste) innovatiebox-royalty’s en bronbelasting op (hoogbelaste) overige passieve inkomsten (dividenden, interest en reguliere royalty’s) in die zin dat bronbelasting op innovatiebox-royalty’s ook na het ontvangtjaar uitsluitend verrekend kan worden met vennootschapsbelasting (Vpb) over in latere jaren ontvangen innovatiebox-royalty’s, dus niet met Vpb over in latere jaren ontvangen reguliere passieve inkomsten, ook niet als de belastingplichtige inmiddels door een wetswijziging in 2017 uit het innovatiebox-regime is gevallen en daardoor geen verrekenruimte meer kan ontstaan in die latere jaren.
1.2. Korter gezegd: wordt de gecompartimenteerde verrekening die in het ontvangstjaar geldt voor reguliere passieve inkomsten (art. 36 Bvdb) en innovatiebox-royalty’s (art. 36a BvdB) ook ná voortwenteling volgehouden, ook als dat betekent dat de excess foreign tax credit uit het ontvangstjaar waardeloos wordt doordat de feitelijk ongewijzigde royaltystroom na en door wetswijziging niet meer aangemerkt wordt als innovatiebox-royalty?
1.3. De belanghebbende ontving in 2017 en 2018 buitenlandse royalty’s die onder het innovatiebox-regime van art. 12b e.v. Wet Vpb vielen en waarop buitenlandse bronbelasting was ingehouden. Ter verrekening daarvan heeft de Inspecteur een vermindering van de Vpb 2017 en 2018 verleend op basis van de belastingverdragen tussen Nederland en de bronlanden en van de genoemde art. 36 en 36a Bvdb. Die verminderingen zijn niet in geschil.
1.4. Wél in geschil zijn de voortwentelingsbeschikkingen die de Inspecteur ex art. 37 jo. 44 Bvdb heeft genomen omdat in 2017 en 2018 niet alle in die jaren ingehouden buitenlandse bronbelasting kon worden verrekend. Hij heeft in die beschikkingen onderscheid gemaakt tussen innovatiebox-bronbelasting (art. 36a Bvdb) en bronbelasting op andere passieve inkomsten (art. 36 Bvdb). Volgens de Inspecteur kan voort te wentelen innovatiebox-bronbelasting alleen verrekend worden met Vpb over innovatiebox-royalty’s die de belanghebbende in latere jaren ontvangt.
1.5. Belanghebbendes royalty’s vallen echter vanaf 2017 slechts deels en vanaf 2020 helemaal niet meer in de innovatiebox, volgens de belanghebbende als gevolg van de aanscherping van de wettelijke eisen voor toegang tot de innovatiebox. Wordt het standpunt van de Inspecteur gevolgd, dan is haar voortgewentelde innovatiebox-bronbelasting 2017 en 2018 effectief uitgesloten van toekomstige verrekening. Dat kan volgens haar niet de bedoeling zijn en de tekst van de art. 36, 36a en 37 Bvdb dwingt daar haars inziens ook geenszins toe.
1.6. In geschil zijn aldus met name de vragen of (i) de Inspecteur op basis van het Bvdb terecht de innovatiebox-bronbelasting voor voortwentelingsdoeleinden heeft afgescheiden van de reguliere bronbelasting en zo ja, of (ii) die afscheiding buiten toepassing moet blijven wegens schending van het gelijkheidsbeginsel of het evenredigheidsbeginsel.
1.7. De Rechtbank heeft vraag (i) bevestigend beantwoord: de Besluitgever heeft doelbewust een apart verrekeningsregime ingevoerd voor bronbelasting op innovatiebox-royalty’s, door die in art. 36a(2)(b) Bvdb in hun ontvangstjaar alleen verrekenbaar te verklaren met de Vpb op innovatiebox-royalty’s. De Rechtbank acht het niet denkbaar dat de Besluitgever meteen ná het ontvangstjaar weer van die compartimentering zou hebben willen afzien. De tekst van art. 37 Bvdb kan haars inziens zo gelezen worden dat voortgewentelde bronbelasting in volgende jaren wordt aangemerkt als buitenlandse bronbelasting in de zin van art. 36 respectievelijk in de zin van art. 36a. Die tekst sluit niet uit dat de voortwentelingsbeschikking voort te wentelen bedragen ex art. 36 en ex art. 36a separaat vaststelt. De Rechtbank heeft ook belanghebbendes beroep op de evenredigheids- en gelijkheidsbeginselen verworpen.
1.8. De belanghebbende stelt in sprongcassatie vier middelen voor. De Rechtbank heeft volgens haar ten onrechte geoordeeld dat:
- bronbelasting op innovatiebox-royalty’s in het ontvangstjaar alleen verrekend kan worden met Vpb over innovatiebox-royalty’s;
- ook voortgewentelde bronbelasting op innovatiebox-royalty’s alleen verrekend kan worden met Vpb over innovatiebox-royalty’s;
- de voortwentelingsbeschikking reguliere bronbelasting ex art. 36 en innovatiebox-bronbelasting ex art. 36a moet separeren; en
- het evenredigheidsbeginsel niet is geschonden.
1.9. Middel (i) lijkt mij ongegrond. Art. 36a Bvdb regelt de Vpb-vermindering specifiek ter zake van innovatiebox-royalty’s (art. 12b Wet Vpb), terwijl art. 36 Bvdb in het algemeen de Vpb-vermindering regelt ter zake van dividenden, interest en reguliere royalty’s. Duidelijk lijkt mij daarmee dat art. 36a Bvdb de lex specialis is als een Vpb-plichtige buitenlandse innovatiebox-royalty’s ontvangt en de daarop ingehouden bronbelasting wil verrekenen met haar Vpb over dat ontvangstjaar. Voor dat jaar beperkt art. 36a Bvdb de verrekeningsbasis voor die buitenlandse innovatiebox-bronbelasting tot de Vpb over innovatiebox-royaty’s.
1.10. Ad middelen (ii) en (iii): uit de tekst van het Bvdb volgt niet dat de compartimentering van de verrekeningsbasis in het ontvangstjaar (art. 36a Bvdb) ook geldt in de jaren waarnaar de excess foreign tax credit uit het ontvangstjaar wordt voortgewenteld. Art. 37 Bvdb bepaalt ongespecificeerd dat ‘het bedrag’ van de ex art. 36 en art. 36a Bvdb in het ontvangstjaar onverrekend gebleven buitenlandse belasting wordt aangemerkt als ‘vanwege andere Mogendheden geheven belasting van het daaropvolgende jaar’ en ook art. 44 draagt de Inspecteur ongespecificeerd op om ‘het bedrag’ van de voortwenteling bij (één) beschikking vast te stellen. Dit suggereert dat ‘het bedrag’ geen compartimenten heeft. Die suggestie wordt ook gevoed door het gegeven dat de Besluitgever bij de voorkoming van dubbele inkomsten belasting wél expliciet heeft bepaald dat voort te wentelen buitenlandse belasting per box en binnen een box per inkomenscategorie gecompartimenteerd blijft: hij heeft bij elke separate verrekeningsbepaling ook een separate voortwentelingsbepaling opgenomen (art. 14, 14a, 17, 20 en 25a Bvdb) en hij heeft de Inspecteur in art. 28 Bvdb (de evenknie voor de inkomstenbelasting van art. 44 Bvdb voor de Vpb) voorgeschreven om die ex art. 14, 14a, 17, 20 en 25a Bvdb gescheiden voort te wentelen bedragen ook gescheiden, per voortwentelingsbepaling bij beschikking vast te stellen. Als het zijn bedoeling was om ook de (Vpb-verrekeningsbasis voor de) voort te wentelen innovatiebox-bronbelasting te compartimenteren, rijst de vraag waarom hij geen aparte voortwentelingsbepaling voor 36a-bronbelasting heeft opgenomen en in art. 44 Bvdb niet heeft bepaald dat separate voortwentelingsbeschikkingen moeten worden genomen, zoals hij voor de verrekening van voortgewentelde buitenlandse belasting met de inkomstenbelasting wél heeft gedaan.
1.11. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van de litigieuze Bvdb-bepalingen blijkt niet welke bedoeling de Besluitgever had. De wijziging van art. 37 Bvdb in 2007, die voortwenteling van innovatiebox-bronbelasting regelde, is karig toegelicht en biedt geen gezichtspunten. Art. 36a Bvdb maakte in 2007 innovatiebox-bronbelasting verrekenbaar doordat lid 1 de aan verrekening in de weg staande grondslag-eis losliet voor innovatiebox-bronbelasting, maar de tweede verrekeningslimiet houdt wel rekening met het veel lagere effectieve Vpb-tarief op innovatiebox-royalty’s. Die tweede limiet is gebaseerd op het uitgangspunt van ordinary credit : Nederland verrekent niet méér buitenlandse bronbelasting dan de Vpb die Nederland zelf heft over de inkomsten waarop die bronbelasting drukt. Daaruit volgt echter niet dat voortgewentelde innovatiebox-bronbelasting in latere jaren niet verrekend kan worden met tax capacity die in die latere jaren overblijft na verrekening van de bronbelasting op andere buitenlandse passieve inkomsten (dividenden, interest en royalty’s) dan innovatiebox-bronbelasting. Wordt de voortgewentelde innovatiebox-bronbelasting daarmee verrekend, dan wordt daarmee immers niet Nederlandse winstbelasting op Nederlandse winsten teruggegeven, maar wordt slechts Nederlandse bijheffing op andere buitenlandse passieve inkomsten beperkt. De algemene uitlatingen van de Besluitgever over de tweede limiet bieden dus geen steun aan afsplitsing van voortgewentelde innovatiebox-bronbelasting.
1.12. De Rechtbank heeft de Inspecteur in het gelijk gesteld omdat zij het ondenkbaar acht dat de compartimentering van de verrekeningsbasis in het jaar van ontvangst (art. 36a Bvdb) meteen daarna weer losgelaten zou worden. De compartimentering in het ontvangstjaar zou daarmee vrijwel betekenisloos worden. Voor die benadering valt veel te zeggen. Als bij verrekening het onderscheid tussen innovatiebox-bronbelasting en andere bronbelasting in volgende jaren niet wordt gemaakt, wordt de excess foreign tax credit die ontstaat door de striktere tweede limiet in art. 36a Bvdb (er kan niet meer verrekend worden dan het lage effectieve tarief dat Nederland heft over innovatiebox-royalty’s) toch in een volgend jaar verrekend met Vpb over andere buitenlandse passieve inkomsten: met de Vpb die overblijft na verrekening van de op die andere inkomsten drukkende buitenlandse belasting. De tweede limiet van art. 36 is immers veel hoger (25%) dan die van art. 36a Bvdb (5-7%). Als de buitenlandse brutobronbelasting op andere buitenlandse passieve inkomsten lager is dan de Nederlandse netto-Vpb-heffing over die andere buitenlandse inkomsten, ontstaat ruimte om de onverrekende innovatiebox-bronbelasting uit eerdere jaren alsnog te verrekenen. In die zin wordt het onderscheid in het ontvangstjaar tussen innovatiebox-bronbelasting en andere bronbelasting inderdaad betekenisloos in latere jaren als dat onderscheid in die latere jaren niet volgehouden wordt.
1.13. Blijft een belastingplichtige in de innovatiebox, dan lijkt mij de uitleg van het Bvdb door de Rechtbank daarom correct en het effect ervan niet onredelijk, discriminerend of onevenredig. Onze belanghebbende stelt echter dat zij buiten haar toedoen deels in 2017 en in 2020 geheel uit de innovatiebox is gevallen als gevolg van een wetswijziging die de voorwaarden voor toegang tot die box heeft aangescherpt. Als die stelling juist is en de inkomende buitenlandse royaltystroom feitelijk niet wijzigde, is het gevolg van de wetswijziging dat dezelfde royalty’s die in 2007-2018 naar slechts 5% en vanaf 2018 naar 7% werden belast - waardoor voortdurend excess foreign tax credit ontstond omdat de buitenlandse bronbelasting hoger was - vanaf 2020 worden belast naar het gewone Vpb-tarief van 25% (vanaf 2022 25,8%) zonder dat die excess credit nog ooit gebruikt kan worden. Op feitelijk dezelfde royaltystroom uit dezelfde bronnen uit dezelfde landen ontstaat vanaf 2020 tax capacity (door de tariefverhoging naar 25%) die de belanghebbende volgens de Staatssecretaris niet mag gebruiken om de tot 2020 op diezelfde (toen nog: innovatiebox-)royaltystroom opgebouwde excess foreign tax credit tegen af te zetten.
1.14. Wat de wetgever of de Besluitgever bij onvrijwillige boxverlating zou hebben willen bedoelen, is onbekend. Het Bvdb zegt niets over overgangsrecht bij (gedwongen) verlating van de innovatiebox door wetswijziging, met name niet over de vraag wat er gebeurt met een op dat moment bestaande excess foreign tax credit ter zake van (voorheen) innovatiebox-bronbelasting. Bij de internetconsultatie over de wetswijziging in 2017 waarbij de voorwaarden voor innovatieboxtoegang werden aangescherpt, heeft de NOB gevraagd naar de gevolgen van die aanscherping voor de excess foreign tax credit ter zake van (voorheen) innovatiebox-royalty’s bij belastingplichtigen die door de aanscherping uit de innovatiebox zouden vallen. De medewetgever is daar echter niet op ingegaan en ook het Bvdb biedt geen aanknopingspunten voor beantwoording ervan, anders dan dat de tekst van zowel art. 37 Bvdb als art. 44 Bvdb het over slechts één ongespecificeerd ‘bedrag’ aan buitenlandse bronbelasting heeft; niet over twee separate bedragen. De literatuur had al veel eerder dan 2017 opgemerkt dat deze tekst niet uitsluit, maar juist eerder impliceert, dat de compartimentering van verrekeningsruimte in het ontvangstjaar (art. 36a Bvdb) niet wordt voortgezet in art. 37 bij de voortwenteling van innovatiebox-bronheffing naar volgende jaren.
1.15. Als juist is belanghebbendes stelling dat het de wetswijziging was die haar buiten de box deed belanden, meen ik dat de tekst van en de toelichting op art. 37 en 44 Bvdb meebrengen dat haar excess foreign tax credit ter zake van (voorheen) innovatieboxbronbelasting en haar verrekeningsbasis weliswaar gecompartimenteerd blijven, zodat zij die excess credit niet kan verrekenen met latere Nederlandse Vpb op andere passieve inkomsten dan de royalty’s ter zake waarvan dat excess is ontstaan, maar zij die wél kan verrekenen met de latere Nederlandse Vpb over dezelfde (voorheen innovatiebox-)royaltystroom waarop dat excess is ontstaan. Het compartiment waarbinnen zij de ten tijde van de gedwongen verlating van de innovatiebox nog onverrekende innovatiebox-bronbelasting kan verrekenen, bestaat dus niet uit (de Vpb over) alle buitenlandse passieve inkomsten in volgende jaren, zoals zij betoogt, maar alleen uit (de Vpb over) de latere royaltystroom die voorheen in de innovatiebox viel en toen laag belast werden en sinds 2017, na verlating van de innovatiebox, naar 25% belast wordt. Ook los van de tekst van art. 36, 36a, 37 en 44 Bvdb brengt redelijke toepassing van die bepalingen mijns inziens bij gedwongen boxverlating en feitelijk ongewijzigde royaltystromen mee dat de belastingplichtige de verrekeningsruimte die de 25% Nederlandse heffing ná boxverlating biedt (aangenomen dat de buitenlandse bronheffing lager is dan 25%), kan gebruiken voor verrekening van de vóór gedwongen boxverlating opgebouwde excess foreign tax credit op diezelfde (voorheen innovatiebox-)royaltystromen.
1.16. Valt een belanghebbende niet door wetswijziging, maar door eigen keuzes of toedoen uit de innovatiebox, dan is er naar mijn mening geen aanleiding voor dergelijk overgangsrecht, dat in die gevallen de deur zou kunnen openzetten voor tax planning .
1.17. Ik meen daarom dat de middelen (ii) en (iii) deels doel treffen, al is het een kleiner doel dan de belanghebbende beoogde. Middel (iv) behoeft dan geen bespreking.
1.18. Dat leidt echter niet tot cassatie. Deze conclusie leidt immers niet tot wijziging van de bestreden voortwentelingsbeschikkingen 2017 en 2018. De voort te wentelen onverrekende bronbelasting blijft gesplitst in reguliere en innovatiebox-bronbelasting en ook de verrekningsbasis in latere jaren blijft gesplitst in Vpb over reguliere passieve inkomsten en Vpb over voorheen innovatiebox-royaltystromen. Het effect van deze conclusie doet zich pas voor in de jaren waarnaartoe die bronbelastingen worden voortgewenteld.
1.19. Ik geef u daarom in overweging om belanghebbendes cassatieberoep ongegrond te verklaren, maar te verstaan dat, hoewel haar excess foreign tax credit ter zake van (voorheen) innovatiebox-bronbelasting én haar verrekeningsbasis gecompartimenteerd blijven, zodat zij die excess credit niet kan verrekenen met Nederlandse Vpb over andere passieve inkomsten dan de royalty’s ter zake waarvan dat excess is ontstaan, maar zij dat excess wél kan verrekenen met de na – gedwongen – boxverlating verschuldigde Nederlandse Vpb over dezelfde (voorheen innovatiebox-)royaltystroom waarop dat excess is ontstaan. Daarbij ware op te merken dat – als de partijen daar niet zelf uit komen – de feitenrechter desgeadieerd moet onderzoeken of de belanghebbende buiten de box is gevallen door de wetswijziging of door eigen toedoen; daarover verschillen de partijen kennelijk van mening, en de Rechtbank heeft dat pleit niet beslecht.
2. De feiten en het geding voor de Rechtbank
De feiten
2.1. De belanghebbende maakte in de geschiljaren 2017 en 2018 - en ook in de jaren daarvoor – gebruik van het innovatiebox-regime van art. 12b e.v. Wet Vpb. Zij ontving in die jaren uit het buitenland royalty’s waarop buitenlandse bronbelasting was ingehouden. Ter verrekening daarvan heeft de Inspecteur een vermindering van de vennootschapsbelasting (Vpb) 2017 en 2018 verleend op basis van de belastingverdragen tussen Nederland en de bronlanden en van de art. 36 en 36a Bvdb. Die verminderingen zijn niet in geschil.
2.2. Wél in geschil zijn de voortwentelingsbeschikkingen die de Inspecteur ex art. 37 jo. 44 Bvdb heeft genomen omdat in 2017 en 2018 niet alle in die jaren buitenslands ingehouden bronbelasting kon worden verrekend. Hij heeft in die beschikkingen onderscheid gemaakt tussen innovatiebox-bronbelasting (art. 36a Bvdb) en reguliere bronbelasting (art. 36 Bvdb):
2017 |
2018 |
|
Innovatiebox bronbelasting |
€ 717.820 |
€ 862.041 |
Reguliere bronbelasting |
€ 6.816.494 |
€ 5.836.930 |
2.3. De voorafgaande voortwentelingsbeschikking 2016 bepaalde de innovatiebox-bronbelasting op € 586.706 en de reguliere bronbelasting op € 9.776.797. Die beschikking is onherroepelijk geworden.
2.4. De Inspecteur meent dat de voort te wentelen innovatiebox-bronbelasting alleen verrekend kan worden met vennootschapsbelasting verschuldigd over innovatiebox-royalty’s in latere jaren, dus niet met Vpb over andere winstbestanddelen; ook niet met Vpb over reguliere royalty’s.
2.5. Bij de belanghebbende vallen de ontvangen royalty’s echter vanaf 2017 niet meer volledig in de innovatiebox. Wel viel een jaarlijks afnemend deel ervan nog tot 2020 onder de overgangsbepaling in art. 34d Wet Vpb. Vanaf 2020 is ook art. 34d Wet Vpb uitgewerkt en is de innovatiebox helemaal niet meer van toepassing op haar inkomende royalty’s. De belanghebbende stelt dat dit het gevolg is van de aanscherping van de eisen voor toegang tot de innovatiebox in 2017. Dat is echter niet vast komen te staan bij de Rechtbank; de inspecteur heeft daar gesteld dat de belanghebbende door een eigen ‘keuze’ de innovatiebox heeft verlaten. De belanghebbende licht verder toe dat zij nog steeds royalty’s ontvangt uit de desbetreffende bronlanden en daarover ook nog steeds bronbelasting betaalt. Wordt in die omstandigheden het standpunt van de Inspecteur gevolgd, dan is de voort te wentelen innovatiebox-bronbelasting 2017 en 2018 effectief voorgoed uitgesloten van toekomstige verrekening. Dat kan volgens de belanghebbende niet de bedoeling zijn en de tekst van de art. 36, 36a en 37 Bvdb dwingt daar haars inziens ook geenszins toe.
De Rechtbank Zeeland-West-Brabant
2.6. Bij de Rechtbank waren de voortwentelingsbeschikkingen 2017 en 2018 in geschil, met name de vragen of (i) de Inspecteur op basis van het Bvdb terecht de innovatiebox-bronbelasting voor voortwentelingsdoeleinden heeft afgescheiden van de reguliere bronbelasting en zo ja, of (ii) die afscheiding buiten toepassing moet blijven wegens schending van het gelijkheidsbeginsel of het evenredigheidsbeginsel.
2.7. De Rechtbank heeft vraag (i) bevestigend beantwoord. Volgens haar heeft de gedelegeerd wetgever bij de introductie van de innovatiebox in 2007 doelbewust een apart regime ingevoerd voor verrekening van bronbelasting op ontvangen buitenlandse innovatiebox-royalty’s. Volgens art. 36a(2)(b) Bvdb kan die bronbelasting in het jaar van ontvangst alleen verrekend worden met Nederlandse vennootschapsbelasting op innovatiebox-royalty’s; verrekening met Vpb op ander inkomen is niet mogelijk (r.o. 4.10). Dat volgt ook uit de toelichting bij de wijziging van het Bvdb 2001 eind 2007 (r.o. 4.11). Gelet op die keuze voor compartimentering binnen het jaar, acht de Rechtbank het niet denkbaar dat de Besluitgever zou hebben bedoeld om meteen ná dat jaar – in het beoogde verrekeningsjaar – weer van compartimentering af te zien. De Rechtbank heeft belanghebbendes stelling verworpen dat de verrekeningscompartimentering in het ontvangstjaar slechts voortvloeit uit de heffingstechniek (grondslagvermindering in plaats van een lager tarief) voor innovatiebox-royalty’s (r.o. 4.12). Zij acht het onderscheid in de voortwentelingsbeschikkingen tussen innovatiebox-royalty’s en reguliere royalty’s niet in strijd met de tekst van de art. 37 en 44 Bvdb. Art. 37 kan zo gelezen worden dat niet-verrekende bronbelasting uit eerdere jaren wordt aangemerkt als buitenlandse bronbelasting in de zin van art. 36 respectievelijk art. 36a (r.o. 4.13).
2.8. Ad (ii) heeft de Rechtbank overwogen dat het Bvdb de Inspecteur niet de bevoegdheid geeft om de voorgeschreven splitsing tussen innovatiebox-bronbelasting (art. 36a) en reguliere bronbelasting (art. 36) te negeren. Wel kan de rechter bij schending van algemene rechtsbeginselen oordelen dat de Inspecteur er desondanks van had moeten afwijken ten gunste van de belastingplichtige (r.o. 4.19). In casu zag de Rechtbank daarvoor geen aanleiding omdat het niet meer kunnen verrekenen van innovatiebox-bronbelasting geen manifest onredelijk of niet door de wetgever voorzien gevolg is van het Bvdb. De afscheiding van de lager belaste innovatiebox-royalty’s is niet willekeurig en het nadelige gevolg voor de belanghebbende is door de gedelegeerd wetgever meegewogen, zodat het evenredigheidsbeginsel niet geschonden is (r.o. 4.20). Ook belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt, omdat innovatiebox-royalty’s en reguliere royalty’s geen gelijke gevallen zijn, alleen al niet omdat de formele wetgever voor innovatiebox-royalty’s een apart belastingregime heeft gemaakt, aldus de Rechtbank (r.o. 4.21).
2.9. De Rechtbank heeft belanghebbendes beroep daarom ongegrond verklaard.
3. Het geding in sprongcassatie
3.1. De belanghebbende heeft tijdig en regelmatig en met instemming van de Staatssecretaris sprongcassatieberoep ingesteld. De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. De belanghebbende heeft gerepliceerd. De Staatssecretaris heeft afgezien van dupliek.
3.2. De belanghebbende stelt vier cassatiemiddelen voor: de Rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat:
- bronbelasting op innovatiebox-royalty’s volgens art. 36a(2)(b) Bvdb in het jaar van ontvangst alleen verrekend kan worden met de Vpb over innovatiebox-royalty’s (r.o. 4.10). Art. 36a(2)(b) Bvdb gaat volgens de belanghebbende alleen over de tweede limiet (het maximaal te verrekenen bedrag);
- art. 36a Bvdb afzonderlijk voor innovatiebox-royalty’s bepaalt dat bronbelasting op innovatiebox-royalty’s steeds – dus ook na het eerste jaar (van ontvangst) – alleen verrekend kan worden met Vpb over innovatiebox-royalty’s (r.o. 4.10-4.12);
- uit het Bvdb voortvloeit dat voortwentelingsbeschikkingen onderscheid moeten maken tussen bronbelasting ex art. 36 Bvdb en bronbelasting ex art. 36a Bvdb (r.o. 4.19);
- het evenredigheidsbeginsel niet is geschonden; de Rechtbank heeft niet aangegeven waaruit volgt dat de gedelegeerd wetgever het voor haar nadelige gevolg zou hebben onderkend (r.o. 4.20). De Rechtbank is ten onrechte voorbijgegaan aan de wijziging van het innovatiebox-regime in 2017. Voor zover al een afzonderlijk verrekenings(voortwentelings)regime voor innovatiebox-royalty’s bestond, had het bij die wijziging in 2017 aangepast moeten worden zodanig dat voortgewentelde innovatiebox-bronbelasting vanaf 2017 verrekenbaar zou zijn met de Vpb over de – als gevolg van de wetswijziging – niet langer in de innovatiebox vallende royalty’s.
3.3. Bij verweer onderschrijft de Staatssecretaris ad de middelen (i), (ii) en (iii) het oordeel van de Rechtbank dat buitenlandse bronbelasting op innovatiebox-royalty’s alleen verrekend kan worden met de Vpb op innovatiebox-royalty’s. De Rechtbank heeft terecht van belang geacht dat innovatiebox-royalty’s zijn onderworpen aan een apart Vpb-regime. Geen rechtsregel verplicht Nederland om meer buitenlandse bronbelasting op innovatiebox-royalty’s te verrekenen dan het belastingbedrag dat in Nederland over die royalty’s is verschuldigd. Ad middel (iv) meent de Staatssecretaris dat de Rechtbank terecht belanghebbendes omstandigheden niet zo bijzonder heeft geacht dat de gedelegeerd wetgever die niet verdisconteerd zou hebben bij het opstellen van art. 36a Bvdb. Hij acht het oordeel van de Rechtbank rechtskundig juist en voor het overige naar behoren gemotiveerd en geenszins onbegrijpelijk.
3.4. Bij repliek wijst de belanghebbende er ad (i), (ii) en (iii) a contrario op dat art. 28(1) Bvdb voor de voorkoming van dubbele inkomstenbelasting expliciet voortwenteling per box voorschrijft: volgens art. 28(1) Bvdb stelt de inspecteur de volgens de art. 14, 14a, 17, 20 en 25a voort te wentelen bedragen aan buitenlandse bronbelasting per artikel vast. Aangezien de tekst van art. 37 Bvdb geen dergelijk onderscheid tussen soorten inkomen maakt en geen aanwijzingen bevat dat buitenlandse bronheffing gecompartimenteerd zou moeten worden, moet ervan worden uitgegaan dat de Besluitgever voor de vennootschapsbelasting, anders dan voor de inkomstenbelasting, niet bedoelde voortgewentelde buitenlandse bronheffing te compartimenteren. Anders gezegd: de lagere Vpb-heffing over de innovatiebox-royalty’s leidt alleen tot een lagere tweede limiet in het jaar waarin deze royalty’s worden ontvangen, maar beïnvloedt niet de hoogte van de verrekening in een later jaar waarin de ontvangen royalty’s niet langer in de innovatiebox vallen maar regulier worden belast. Als de uitleg die de Staatssecretaris voorstaat wél juist is, dan is de Besluitgever volgens de belanghebbende de hem gegeven delegatiebevoegdheid te buiten gegaan, aangezien het compartimenteren van voortgewentelde buitenlandse bronheffing niet op art. 12bf Wet Vpb gebaseerd kan worden gelet op diens parlementaire geschiedenis. Ad middel (iv) herhaalt de belanghebbende dat de benadering van de Staatssecretaris onevenredig is, omdat zij uitsluitend als gevolg van de wijziging van het innovatiebox-regime in 2017 niet langer kwalificerende innovatiebox-royalty’s ontvangt. Volgens haar moet de voort te wentelen innovatiebox-bronbelasting verrekend kunnen worden met de Vpb die zij verschuldigd is over “de toekomstig te ontvangen passieve buitenlandse inkomsten, waaronder de inkomsten uit de immateriële activa die sinds 2017 niet meer kwalificeren voor de innovatiebox”.
3.5. De Staatssecretaris heeft op 3 juli 2024 bij portaalbericht laten weten af te zien van dupliek.
4. De innovatiebox in de Wet Vpb
4.1. Op 1 januari 2007 is in de Wet Vpb een octrooibox opgenomen om nieuwe bedrijvigheid en hoogwaardige werkgelegenheid aan te trekken en innovatieve activiteiten in Nederland te stimuleren. De voordelen die in die box vielen, werden belast naar een effectief tarief van 10%. Sinds 1 januari 2010 heet het regime ‘innovatiebox’ en op die datum is het effectieve tarief verlaagd naar 5%. Het is in 2018 verhoogd naar 7% en in 2021 naar 9%.
4.2. Dat lage effectieve tarief wordt bewerkstelligd, niet door een laag tarief, maar doordat de box-voordelen slechts deels in de heffingsgrondslag worden begrepen. Art. 12b Wet Vpb bepaalde daartoe in de geschiljaren:
Ik geef hieronder een rekenvoorbeeld van de effectuering van de lage innovatiebox-druk door de toepassing van art. 12b Wet Vpb:
2017 |
2018 |
|
Hoogste Vpb-tarief (H) |
25% |
25% |
Voordelen die in de innovatiebox vallen |
€ 00 |
€ 00 |
Voordelen in aanmerking genomen ex art. 12b |
5/25 * € 00 = € 0 |
7/25 * € 00 = € 8 |
Vpb over voordelen die in aanmerking worden genomen |
€ 0 * 25% = € |
€ 8 * 25% = € |
Effectief innovatiebox-tarief |
€ / € 00 = 5% |
€ / € 00 = 7% |
4.3. De nota naar aanleiding van het verslag bij de invoering van de octrooibox vermeldt dat de keuze van de regering voor grondslagvermindering in plaats van een gesloten box met eigen tarief – zoals in de Wet inkomstenbelasting 2001 – was ingegeven door de wens complexe verliesverrekening te vermijden:
4.4. Die Nota zegt over de verrekening van buitenlandse bronbelasting op octrooibox-royalty’s:
Uit de laatste zin – de enige die over carry forward gaat – volgt niet dat buitenlandse bronbelasting uitsluitend binnen de innovatiebox doorgeschoven wordt.
4.5. Art. 12bf Wet Vpb bepaalt:
Van deze delegatiebevoegdheid is voor de bedoelde verrekening gebruik gemaakt in art. 36a Bvdb (zie 5.3 hieronder). De huidige delegatiebepaling komt inhoudelijk overeen met het oude art. 12b(8) (tot 1 januari 2017) respectievelijk art. 12b(10) (tot 1 januari 2010). De memorie van toelichting bij het oude art. 12b(10) vermeldt:
4.6. Per 1 januari 2017 werd de innovatiebox gewijzigd naar aanleiding van de aanbevelingen in de Base Erosion and Profit Shifting (BEPS)-actiepunten van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Actiepunt 5 bevatte onder meer de eis van substantiële activiteiten in preferentiële belastingregimes voor intellectuele eigendom, zoals innovatie- en octrooiboxen. Om de Nederlandse innovatiebox BEPS-proof te maken, werden per 2017 de nexus -eis – een aanvullend substance -criterium – en gewijzigde toegangscriteria opgenomen in art. 12bb Wet Vpb respectievelijk art. 12b, 12ba en 12be Wet Vpb. Op die wijzigingen ga ik niet inhoudelijk in, maar van belang is dat de belanghebbende stelt dat zij, hoewel er feitelijk kennelijk niets veranderde aan de royaltystromen, door die wijzigingen geen gebruik meer kon maken van de innovatiebox voor de door haar ontvangen buitenlandse royalty’s die daarvóór als innovatiebox-royalty’s aangemerkt werden. De Inspecteur heeft dat echter bestreden en de Rechtbank heeft dat pleit niet beslecht.
4.7. Voorafgaand aan deze wetswijziging is een conceptvoorstel ‘Wet aanpassing innovatiebox’ ter consultatie op het internet gezet. In reactie daarop stelde de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) onder meer de volgende vraag:
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat aan het parlement is voorgelegd, behandelt reacties op de internetconsultatie, maar gaat niet in op deze vraag van de NOB. In de verdere parlementaire behandeling van het wetsvoorstel heb ik evenmin aanwijzingen aangetroffen hoe moet worden omgegaan met nog onverrekende buitenlandse bronbelasting op royalty’s uit immaterieel actief waarop de innovatiebox tot 2017 wel, maar door het nieuwe regime vanaf 2017 niet meer van toepassing is. De relevante verrekenings- en voortwentelingsbepalingen (art. 36a en 37 Bvdb) zijn niet gewijzigd ter gelegenheid van de 2017-wijziging van het innovatiebox-regime.
5. Verrekening en voortwenteling van buitenlandse bronbelasting in het Bvdb
5.1. De regels tot voorkoming van internationale dubbele belasting in het Bvdb gelden als (i) geen verdrag tot voorkoming van dubbele belasting van toepassing is (zie art. 1(2) Bvdb); het Bvdb bepaalt dan of en zo ja, hoe Nederland eenzijdig voorkoming van dubbele belasting verleent; en (ii) het toepasselijke belastingverdrag voor de voorkomingsmethodiek verwijst naar het nationale recht en daarmee naar het Bvdb. Belanghebbendes geval is het tweede. Ik geef hieronder de verrekeningsbepalingen in het Bvdb voor vennootschapsbelasting-plichtigen weer (onderdeel A) en hun totstandkomingsgeschiedenis (onderdeel B). Daarna geef ik ter vergelijking de verrekeningsbepalingen voor inkomstenbelastingplichtigen weer waarnaar de belanghebbende verwijst (onderdeel C).
A. Verrekening van buitenlandse bronbelasting voor Vpb-plichtigen (Bvdb-tekst 2017/2018)
5.2. Art. 36 Bvdb regelt de verrekening van buitenlandse bronbelasting ingehouden op ontvangen dividenden, interest en royalty’s:
5.3. Art. 36a Bvdb regelt de verrekening van bronbelasting ingehouden op royalty’s die in de innovatiebox vallen:
5.4. Art. 37 Bvdb regelt de carry forward van onverrekende buitenlandse bronbelastingen:
5.5. Art. 44 Bvdb regelt de vaststelling bij beschikking van het over te brengen bedrag:
5.6. Art. 44a Bvdb bepaalt de volgorde van verrekening:
B. De totstandkomingsgeschiedenis van de verrekeningsregels voor Vpb-plichtigen
5.7. Het huidige Bvdb 2001 is de opvolger van het Bvdb 1989, dat op zijn beurt het Bvdb 1965 opvolgde. Omdat het Bvdb 1989, anders dan diens voorgangers, de vorm van een AMvB had, gebaseerd op delegatie in art. 38 AWR, kreeg het een nota van toelichting die onder meer vermeldt dat het dubbele belasting moest voorkomen met het oog op de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven en de Nederlandse economie.
5.8. Art. 4, 5 en 10 (oud) Bvdb 1989 regelden de verrekening van buitenlandse bronbelasting op dividenden, interest en royalty’s met de in Nederland verschuldigde inkomsten- en vennootschapsbelasting over die passieve inkomsten. Deze bepalingen luidden in de laatste versie van het Bvdb 1989 vóór het werd vervangen door het Bvdb 2001:
5.9. De nota van toelichting bij het Bvdb 1989 vermeldde over de verrekeningslimieten in het toenmalige art. 5:
5.10. Art. 5(1)(b) Bvdb 1989 limiteerde het bedrag van de verrekening aldus tot de Nederlandse belasting toerekenbaar aan de desbetreffende buitenlandse inkomsten met behulp van een evenredigheidsbreuk: (buitenlands inkomen / wereldinkomen) * de belasting over het wereldinkomen. Op basis van de voortwentelingsbepaling schoof onverrekende bronbelasting door naar het volgende jaar, resulterend in een hogere eerste limiet ex art. 5(1)(a) (oud) in dat volgende jaar. De grondslag waarover die bronbelasting was geheven, schoof echter niet door, zodat (de teller van) de tweede limiet in het verrekeningsjaar alleen de in dat jaar ontvangen buitenlandse inkomsten omvatte. Tijdens de behandeling van het concept-Bvdb 1989 stelde de vaste Commissie voor Financiën de volgende vraag aan de staatssecretaris van Financiën over de verhouding tussen voortgewentelde bronbelasting en de tweede limiet in art. 5(1)(b) BvdB 1989:
Daarop antwoordde de staatssecretaris:
Bender acht dit geen bevredigend antwoord op de vraag waarom buitenlandse inkomsten niet worden doorgeschoven als verrekeningsruimte ontbreekt als gevolg van binnenlands verlies (zoals in HR BNB 2009/310; zie onderdeel 8 hieronder):
5.11. In 2001 is het Bvdb 1989 vervangen door het Bvdb 2001 in verband met de toen ingevoerde Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001). Het Bvdb 2001 was geen integrale herziening van het Bvdb 1989: een groot aantal regelingen werd inhoudelijk ongewijzigd overgenomen uit het Bvdb 1989. In plaats van een schakelbepaling van de IB naar de Vpb, zoals in het Bvdb 1989, bevat het Bvdb 2001 in hoofdstuk IV wel een zelfstandige regeling van de voorkoming van dubbele vennootschapsbelasting, waarmee volgens de toelichting echter geen inhoudelijke wijziging is beoogd.
5.12. Omdat de art. 36 en 37 Bvdb 2001 (verrekening van buitenlandse bronbelasting op dividend, interest en royalty’s met de Vpb) inhoudelijk overeenstemmen met de art. 15 t/m 18 Bvdb 2001 (verrekening van buitenlandse bronbelasting met box I-inkomstenbelasting), ziet de toelichting op de IB-regeling ook op de Vpb-regeling. Die Vpb-regeling bevatte toen (2001) echter nog geen bepaling zoals het huidige art. 36a Bvdb omdat er toen nog geen octrooibox was. Die kwam pas in 2007 (zie onderdeel 4 hierboven en 5.13 hieronder). De toelichting op art. 17 (voortwenteling van niet-verrekende bronbelasting op dividenden, interest en royalty’s) vermeldt dat voor de inkomstenbelasting niet alleen de verrekening van bronbelasting, maar ook de voortwenteling van onverrekende bronbelasting binnen box 1 blijft en niet in een later jaar in box 2 kan worden verrekend:
5.13. Bij besluit van 20 december 2007 is met terugwerkende kracht naar 1 januari 2007 art. 36a in het Bvdb 2001 ingevoegd in verband met de introductie van de octrooibox. De nota van toelichting herhaalt de uitgangspunten van de wetgever inzake verrekening van buitenlandse bronbelasting (zie 4.4 hierboven) en voegt daar ter toelichting op art. 36a het volgende voorbeeld aan toe (waarin het effectieve octrooibox-tarief 10% bedraagt):
Eerste limiet |
€ 10 |
|
Tweede limiet |
25,5% van (10/25,5 maal (100 -/- 20 (kosten))) |
€ 8 |
Uit deze toelichting volgt niet dat de niet-verrekende en doorgeschoven € 2 in volgende jaren uitsluitend verrekend kan worden met Vpb over octrooibox-royalty’s.
5.14. Hetzelfde besluit van eind 2007 paste ook art. 37 Bvdb 2001 aan, zodat ook de op grond van het nieuwe art. 36a onverrekend gebleven bronbelasting voortgewenteld kan worden. De toelichting daarbij is zeer summier en lijkt voortgewentelde art. 36a-bronbelasting en voortgewentelde art. 36-bronbelasting op één hoop te gooien:
5.15. Tot 1 januari 2012 werd de tweede limiet in art. 36 en art. 36a Bvdb 2001 berekend met de in 5.10 hierboven weergegeven evenredigheidsbreuk. Sinds 2012 wordt de tweede limiet berekend als: buitenlands inkomen * hoogste Vpb-tarief (zie art. 36(2)(b) in 5.2 hierboven) respectievelijk buitenlands inkomen * effectief innovatiebox-tarief (zie art. 36a(2)(b) in 5.3 hierboven). De nota van toelichting vermeldt over deze wijziging:
5.16. De wijziging in art. 36a Bvdb per 1 januari 2016 was slechts van redactionele aard en de wijziging per 1 januari 2018 diende slechts om aan te passen aan de wijziging van het effectieve innovatiebox-tarief naar 7%. Art. 37 Bvdb is na 1 januari 2007 (zie 5.14 hierboven) niet gewijzigd.
C. Verrekening van buitenlandse bronbelasting voor IB-plichtigen (Bvdb-tekst 2017/2018)
5.17. Internationale dubbele belasting wordt in de inkomstenbelasting per box voorkomen. Met de Nederlandse belasting kan worden verrekend de buitenlandse (bron)belasting (i) geheven van in box I belaste sporters en artiesten (art. 13), bemanning van zee- en luchtvaartuigen (art. 13a) en dividenden, interest en royalty’s (art. 15), (ii) geheven over in box II belaste dividenden (art. 19) en (iii) geheven over in box III fictief belaste dividenden, interest en royalty’s (art. 25). Al deze verrekeningsbepalingen volgen in hoofdlijn hetzelfde stramien. Als in onze zaak meest in aanmerking komende voorbeeld citeer ik art. 15 Bvdb:
5.18. Als gevolg van het boxenstelsel van de inkomstenbelasting staat verrekening van buitenlandse bronbelasting over dividenden, interest en royalty’s die in box I vallen los van de verrekening van bronbelasting ingehouden op soortgelijke passieve inkomsten die in box II of box III vallen, zo benadrukt de NvT expliciet:
5.19. Die compartimentering (verboxing) van de verrekening in de inkomstenbelasting wordt expliciet ook voortgezet in latere (voortwentelings)jaren: voor elk van de genoemde verrekeningsbepalingen voor de inkomstenbelasting kent het Bvdb een afzonderlijke bepaling voor de voortwenteling van niet-verrekende buitenlandse belasting: art. 14 voor sporters en artiesten, art. 14a voor bemanning van zee- en luchtvaartuigen, art. 17 voor dividenden, interest en royalty’s in box I, art. 20 voor dividenden in box II en art. 25a voor dividenden, interest en royalty’s in box III. Ook deze voortwentelingsbepalingen luiden in hoofdlijnen gelijk. Als in casu meest geëigende voorbeeld citeer art. 17 Bvdb, dat alleen gaat over de buitenlandse bronbelasting “bedoeld in artikel 15”:
Ook de Nota van Toelichting zegt expliciet dat de ex art. 17 Bvdb voortgewentelde bronbelasting alleen verrekend kan worden met de Nederlandse inkomstenbelasting over inkomsten als bedoeld in art. 15 Bvdb: zie het citaat in 5.12 hierboven. Ook de andere voortwentelingsbepalingen voor de inkomstenbelasting heeft de gedelegeerd wetgever in die zin toegelicht. Zo vermeldt de toelichting bij art. 14 Bvdb (voor sporters en artiesten):
En de toelichting bij art. 20 (dividenden in box II):
En bij art. 25a (bij dividenden, interest en royalty’s in box III; geldend per 2002):
De gedelegeerd wetgever heeft niets van dien aard bepaald of toegelicht bij de invoering van art. 36a Bvdb (zie 4.4 en 5.13 hierboven) en de daarmee verband houdende wijziging van art. 37 Bvdb (zie 5.14).
5.20. Art. 28 Bvdb tenslotte bepaalt nog eens expliciet dat voor de inkomstenbelasting het voort te wentelen bedrag per verrekeningsbepaling wordt vastgesteld:
5.21. Voor de inkomstenbelasting heeft de wetgever aldus gedetailleerd bepaald dat ook de voort te wentelen buitenlandse (bron)belasting in de voortwentelingsbeschikking(en) per inkomenscategorie en per box gecompartimenteerd moet worden en in latere jaren slechts verrekend kan worden met de inkomstenbelasting verschuldigd in dezelfde inkomenscategorie respectievelijk box.
6. Beleidsregels over voortwenteling van (innovatiebox-)bronbelasting
6.1. In de geschiljaren 2017/2018 was toepasselijk een beleidsbesluit van de Staatssecretaris van 18 juli 2008 over verrekening ter voorkoming van dubbele belasting onder belastingverdragen en de Belastingregeling voor het Koninkrijk (BRK). De Staatssecretaris keurde ‘voor zover nodig’ goed dat verrekening van bronbelastingen op basis van belastingverdragen overall geschiedt (dus niet per country ) (§ 3.2.3) en dat de voortwentelingsregels van het Bvdb ook in verdragssituaties worden toegepast (§ 3.2.1):
In 2008 waren de octrooibox en in verband daarmee art. 36a Bvdb al ingevoerd (zie 5.13 hierboven). Desondanks zegt dit besluit alleen ‘voor de inkomstenbelasting’ dat de gezamenlijke methode ‘per box’ wordt toegepast.
6.2. Bij besluit van 1 september 2014 heeft de staatssecretaris van Financiën het volgende standpunt ingenomen ter zake van de voortwenteling van innovatiebox-bronbelasting:
Met ‘hetzelfde systeem volgen’ lijkt de staatssecretaris te bedoelen dat onverrekende art. 36a-bronbelasting in latere jaren slechts de eerste limiet van art. 36a(2)(a) kan verhogen (zie ook het Besluit in 6.3 hieronder), dus dat voortgewentelde innovatiebox-bronbelasting alleen kan worden verrekend met Vpb verschuldigd over innovatiebox-royalty’s.
6.3. Bij besluit van 1 december 2023 heeft de staatssecretaris een syllabus vastgesteld met een toelichting op de uitganspunten en methoden van het computerprogramma Aftrek Elders Belast (AEB) dat door de belastingdienst wordt gebruikt bij de Vpb-heffing. Over de voortwenteling van innovatiebox-royalty’s vermeldt die syllabus:
7. Literatuur
7.1. Bender en Hamers zien in het jaar waarin de royalty’s worden ontvangen al geen reden voor het uitsluiten van innovatiebox-bronbelasting (art. 36a) van de overall methode van verrekening in het Bvdb die wel geldt voor reguliere bronbelasting (art. 36). Zij vermoeden dat de compartimentering in het ontvangstjaar slechts een gevolg van wetstechniek is:
Het Bvdb maakt volgens hen in de latere (voortwentelings)jaren geen onderscheid meer tussen bronbelastingen, nu art. 37 Bvdb één “bedrag” aan onverrekende bronbelasting voortwentelt – dus niet twee, waarvan één ex art. 36 en één ex art. 36a Bvdb – en gegeven dat het Bvdb voor de verrekening van buitenlandse bronbelasting met de inkomstenbelasting wél steeds separate voortwenteling per box / inkomenscategorie regelt:
7.2. Ook Boekhoudt leest het Bvdb zoals Bender en Hamers het lezen:
7.3. Keizer stelt de vraag of innovatiebox-bronbelasting ook na voortwenteling voor verrekeningsdoeleinden afgezonderd blijft van andere (voortgewentelde) bronbelastingen, maar beantwoordt deze niet.
7.4. Janssen vindt de tekst onduidelijk (ik laat voetnoten weg):
7.5. Kiekebeld ziet voor beide standpunten houtsnijdende argumenten:
8. Jurisprudentie
8.1. HR BNB 2009/310 betrof een belanghebbende die in 1997 interest ontving uit Brazilië, waarop ex art. 23(3) van het belastingverdrag met Brazilië 1990 geacht werd 20% Braziliaanse bronbelasting te zijn ingehouden (tax sparing credit ). De belanghebbende kon die 20% niet verrekenen in het jaar van ontvangst omdat zij geen positief belastbaar resultaat had en dus geen Vpb was verschuldigd. In 2001 behaalde zij wel winst, maar ontving zij geen buitenlands inkomen. In geschil was of zij de uit 1997 voortgewentelde (al dan niet veronderstelde) Braziliaanse bronbelasting kon verrekenen met de in 2001 verschuldigde Vpb, gelet op de tweede limiet die toen gold (de evenredigheidsbreuk; zie 5.10 hierboven). Toepassing van die breuk zou leiden tot een tweede limiet ad nihil omdat de teller (het buitenlands inkomen) in 2001 nihil was. Grondslag werd immers niet voortgewenteld. De vraag was of desondanks buitenlandse grondslag geacht kon worden voorhanden te zijn in 2001. De conclusie in die zaak merkte op dat het Bvdb daarvoor geen basis biedt:
Ook de verdragstekst bood volgens de conclusie (onderdelen 4.30 t/m 4.32) geen steun aan belanghebbendes standpunt. U verklaarde het cassatieberoep van die belanghebbende inderdaad ongegrond: art. 23(3) van het belastingverdrag verplicht Nederland niet om in een ander jaar dan het ontvangstjaar verrekening met belasting van dat andere jaar te verlenen (r.o. 3.4.1). U verwierp de stelling van de belanghebbende dat de verdragspartijen geacht moesten worden de Nederlandse eenzijdige vrijstellings regeling tot voorkoming van belasting (waaronder de stallingsregeling die buitenlandse grondslag doorschuift) van overeenkomstige toepassing te hebben willen verklaren op inkomsten waarvoor het verdrag de verrekenings methode voorschrijft. Het Bvdb bevat specifieke bepalingen over de verrekening van belasting en daarin ontbreekt een met de stallingsregeling vergelijkbare regeling (r.o. 3.4.2).
8.2. Anders dan in HR BNB 2009/310 ontvangt onze belanghebbende in latere jaren wél buitenlandse passieve inkomsten die grondslag en daarmee tax capacity zouden kunnen leveren voor verrekening van voortgewentelde bronbelasting. Zij wordt echter geconfronteerd met een kwalificatiewijziging van haar royaltystroom: de door haar ontvangen royalty’s worden sinds 2017 deels en sinds 2020 helemaal niet meer aangemerkt als innovatiebox-royalty’s, waardoor dezelfde royaltystroom die voorheen bij ontvangst onder art. 36a viel, nu regulier passief inkomen is dat bij ontvangst onder art. 36 valt. In de benadering van de Staatssecretaris heeft zij daardoor sinds 2017 c.q. 2020 geen verrekeningsbasis meer in latere jaren. De tweede limiet ex art. 36a(2)(b) Bvdb blijft in die benadering immers steeds nihil omdat de in latere jaren ontvangen royalty’s die voorheen als innovatiebox-royalty’s werden aangemerkt, niet meer als zodanig, maar als regulier passief inkomen worden gekwalificeerd. De vraag is of die benadering juist is. Die vraag gaat vooraf aan de vraag die HR BNB 2009/310 beantwoordt.
9. Beoordeling van belanghebbendes cassatiemiddelen en van ambtswege
A. Van ambtswege: procesbelang; art. 44(3) Bvdb
9.1. Niet in geschil is dat rechtsmiddelen kunnen worden ingesteld tegen de afzondering van de innovatiebox-bronbelasting in de voortwentelingsbeschikkingen. Het proces-verbaal van de zitting bij de Rechtbank vermeldt:
9.2. Dat lijkt mij juist. Bestrijding van compartimentering van bronbelastingen in de beschikkingen wordt mijns inziens omvat door de rechtsingangen die art. 44(3)(a) Bvdb biedt, nu de belanghebbende daarmee ‘de grootte van het over te brengen bedrag aan belasting’ bestrijdt, in die zin dat volgens haar slechts één (groot) bedrag overgebracht moet worden, en niet twee (kleinere) afzonderlijke bedragen.
9.3. De belanghebbende wil met die decompartimentering bereiken dat de voort te wentelen innovatiebox-bronbelasting in latere jaren de eerste limiet in art. 36 Bvdb verhoogt, zodat die oude innovatiebox-bronbelasting verrekend kan worden met de Vpb over nieuwe reguliere buitenlandse passieve inkomsten in latere jaren. Op zichzelf kan de bestrijding van de voortwentelingsbeschikkingen 2017 en 2018 nog niet tot dat resultaat leiden, nu dat pas bereikt kan worden in een procedure over de aanslag Vpb over het beoogde latere verrekeningsjaar, maar ik meen dat de belanghebbende voldoende procesbelang heeft bij zekerheid over de vraag of haar – aanzienlijke – excess foreign tax credit ter zake van de (oude) innovatiebox-bronbelasting verdampt is of nog tot verrekening kan leiden.
9.4. Voor de goede orde merk ik op dat niet in geschil is de verrekening van de in 2017 en 2018 geheven buitenlandse bronbelasting met de over diezelfde jaren verschuldigde vennootschapsbelasting.
B. Kan innovatiebox-bronbelasting in het ontvangstjaar uitsluitend verrekend worden met Vpb over innovatiebox-royalty’s?
9.5. Middel (i) bestrijdt dat reeds in het ontvangstjaar geldt dat buitenlandse bronbelasting op innovatiebox-royalty’s uitsluitend verrekend kan worden met Vpb over innovatiebox-royalty’s. Volgens de belanghebbende bepaalt art. 36a(2)(b) slechts de tweede limiet en volgt er geen afzonderlijk verrekeningsregime voor innovatiebox-bronbelasting uit.
9.6. Het middel lijkt mij ongegrond. Uit de boven geciteerde tekst en totstandkomings-geschiedenis van de litigieuze verrekeningsregels volgt expliciet dat de gedelegeerde wetgever in het ontvangstjaar niet meer dan ordinary credit wilde geven en de tweede limiet voor de verrekening van innovatiebox-bronbelasting daarom legde bij de (lage) Nederlandse Vpb over die royalty’s. Die verrekeningsbeperking is expliciet beoogd met art. 36a(2)(b) Bvdb (zie 4.4 en 5.13 hierboven). Bovendien gaat art. 36a Bvdb specifiek over vermindering van Vpb ter zake van royalty’s waarop art. 12b Wet Vpb van toepassing is, terwijl art. 36 Bvdb specifiek gaat over vermindering van Vpb ter zake van reguliere dividenden, interest en royalty’s. Duidelijk lijkt mij daarmee dat art. 36a Bvdb de lex specialis is voor het geval waarin een Vpb-plichtige in een jaar buitenlandse innovatiebox-royalty’s ontvangt en de daarop ingehouden bronbelasting wil verrekenen met de Vpb over dat jaar. Voor dat jaar van ontvangst beperkt art. 36a Bvdb de verrekeningsbasis voor die buitenlandse innovatiebox-bronbelasting tot de Vpb over innovatiebox-royalty’s. De Rechtbank heeft mijns inziens terecht geoordeeld dat art. 36a Bvdb een afzonderlijk verrekeningsregime voor innovatiebox-bronbelasting inhoudt en niet slechts verklaard wordt door aanpassing aan het niet stellen van de grondslag-eis bij verrekening van innovatiebox-bronbelasting.
9.7. Ik meen daarom dat middel (i) strandt.
C. Kan ook voortgewentelde innovatiebox-bronbelasting uitsluitend verrekend worden met Vpb over innovatiebox-royalty’s?
9.8. De middelen (ii) en (iii) stellen de vragen aan de orde of ook voortgewentelde innovatiebox-bronbelasting uit eerdere jaren slechts verrekend kan worden met de Vpb over (huidige) innovatiebox-royalty’s en of daartoe de bronbelasting op reguliere passieve inkomsten en de innovatiebox-bronbelasting van elkaar afgezonderd moeten worden.
9.9. De tekst van het Bvdb is niet duidelijk over het antwoord op de vraag of de compartimentering van de verrekeningsbasis in art. 36a Bvdb ook geldt voor de latere jaren waarnaar excess foreign tax credits van eerdere jaren worden voortgewenteld. Art. 37 Bvdb bepaalt ongespecificeerd dat ‘het bedrag’ van de ex art. 36 en art. 36a Bvdb onverrekend gebleven buitenlandse belasting ongespecificeerd wordt aangemerkt als ‘vanwege andere Mogendheden geheven belasting van het daaropvolgende jaar’. Dit lijkt te impliceren dat ‘het’ voortgewentelde ‘bedrag’ geen compartimenten heeft. Ook art. 44(1) Bvdb, dat de formeelrechtelijke kant van de voortwenteling regelt, bepaalt dat de Inspecteur “het bedrag” aan buitenlandse belasting dat volgens art. 37 wordt voortgewenteld, bij beschikking vaststelt en art. 44(2), tweede volzin, Bvdb bepaalt dat dit enkelvoudige ‘bedrag’ op het aanslagbiljet wordt vermeld. De Rechtbank heeft daar in gelezen dat de voortgewentelde bronbelasting wordt aangemerkt als vanwege andere Mogendheden geheven belasting in de zin van art. 36 respectievelijk art. 36a , maar dat staat er niet, terwijl de Besluitgever bij de voorkoming van dubbele inkomstenbelasting wél expliciet geregeld heeft dat voort te wentelen buitenlandse belasting gecompartimenteerd blijft per box en per inkomenscategorie (zie 5.21 hierboven). Hij heeft bij elke verrekeningsbepaling in het Bvdb voor de inkomstenbelasting een separate voortwentelingsbepaling opgenomen (zie 5.19 hierboven), in de art. 14, 14a, 17, 20 en 25a Bvdb, en hij heeft in art. 28 Bvdb (de evenknie voor de inkomstenbelasting van art. 44 Bvdb voor de Vpb) de inspecteur voorgeschreven om de ex art. 14, 14a, 17, 20 en 25a Bvdb voort te wentelen bedragen per Bvdb-bepaling bij evenveel separate beschikkingen vast te stellen (zie 5.20 hierboven). Als het zijn bedoeling was om ook de (Vpb-verrekeningsbasis voor de) voort te wentelen innovatiebox-bronbelasting te compartimenteren, rijst de vraag waarom hij geen aparte voortwentelingsbepaling voor niet-verrekende 36a-bronbelasting heeft opgenomen en in art. 44 Bvdb niet heeft bepaald dat het voort te wentelen bedrag per Bvdb-bepaling wordt vastgesteld, zoals hij voor de verrekening van voortgewentelde buitenlandse belasting met de Nederlandse inkomstenbelasting wél heeft gedaan.
9.10. Ook uit de totstandkomingsgeschiedenis van de litigieuze Bvdb-bepalingen blijkt niet welke bedoeling de Besluitgever had. De wijziging van art. 37 Bvdb in 2007, waardoor innovatiebox-bronbelasting kon worden voortgewenteld, is slechts summier toegelicht en biedt geen aanknopingspunten (zie 5.14 hierboven). Wel is duidelijk dat met de invoering van art. 36a Bvdb in 2007 werd beoogd om innovatiebox-bronbelasting voor verrekening in aanmerking te laten komen door in lid 1 de daaraan in de weg staande grondslageis los te laten voor innovatiebox-bronbelasting en om bij de daadwerkelijke verrekening bij de bepaling van de tweede verrekeningslimiet rekening te houden met het veel lagere effectieve Vpb-tarief op innovatiebox-royalty’s (zie 4.4 en 5.13 hierboven). Die tweede verrekeningslimiet is gebaseerd op het uitgangspunt van ordinary credit : Nederland verrekent niet méér buitenlandse bronbelasting dan de Vpb die Nederland zelf heft over de inkomsten waarop die bronbelasting drukt: verrekening gaat niet ten koste van Nederlandse heffing over Nederlandse activiteit ter zake waarvan Nederland het volledige heffingsrecht heeft (zie 4.4 hierboven). Dit uitgangspunt van ordinary credit lag ook ten grondslag aan het oude art. 5 Bvdb 1989 (zie 5.9) en wordt wereldwijd algemeen toegepast bij voorkoming van internationale dubbele belasting door verrekening van buitenlandse (bron)belasting.
9.11. Uit het uitgangspunt van ordinary credit volgt echter niet dat voortgewentelde innovatiebox-bronbelasting in latere jaren niet verrekend kan worden met tax capacity die in die latere jaren overblijft na verrekening van de bronbelasting op andere buitenlandse passieve inkomsten (dividenden, interest en royalty’s) dan innovatiebox-bronbelasting. Wordt de voortgewentelde innovatiebox-bronbelasting daarmee verrekend, dan wordt daarmee immers niet Nederlandse winstbelasting op Nederlandse winsten teruggegeven, maar wordt slechts Nederlandse bijheffing op andere buitenlandse passieve inkomsten beperkt. De algemene uitlatingen in de totstandkomingsgeschiedenis over ordinary credit – over de tweede limiet – bieden op zichzelf dus geen steun aan de door de Staatssecretaris gewenste compartimentering van voortgewentelde innovatiebox-bronbelasting. Nederland voorkomt dubbele belasting immers ook niet per country , maar overall : de voorkoming van internationale dubbele belasting wordt niet per land gecompartimenteerd, maar wordt wereldwijd gesaldeerd verleend: hoogbelaste en laagbelaste buitenlandse inkomsten worden gemixt.
9.12. Twee cijfervoorbeelden mogen dat illustreren. Voorbeeld 1: een belastingplichtige ontvangt in elk van twee opeenvolgende jaren buitenlandse innovatiebox-royalty’s ad € 100 en maakt geen daaraan toerekenbare kosten. In het bronland wordt in het eerste jaar € 15 belasting ingehouden en in het tweede jaar 5%. In Nederland is het andersom: in jaar 1 is het Nederlandse innovatiebox-tarief 5% en in het tweede jaar 15%:
Jaar 1: art. 36a |
Jaar 2: art. 36a |
|
Buitenlandse innovatiebox-royalty’s |
€ 100 |
€ 100 |
Buitenlandse bronbelasting |
€ 15 |
€ 5 |
Effectief innovatiebox-tarief NL |
5% |
15% |
Eerste limiet ex lid 2, onderdeel a |
€ 15 |
€ 5 + € 10 = € 15 |
Tweede limiet ex lid 2, onderdeel b |
€ 100 x 5/100 = € 5 |
€ 100 x 15/100 = € 15 |
Verrekenbare bronbelasting |
€ 5 |
€ 15 |
Voort te wentelen bronbelasting |
€ 10 |
€ 0 |
In jaar 1 wordt de verrekening beperkt tot € 5 door de tweede limiet. De resterende onverrekende bronbelasting ad € 10 wordt voortgewenteld. Als in het volgende jaar een lager bronbelastingtarief (5%) en een hoger innovatiebox-tarief (15%) geldt, blijft in jaar 2 binnen de tweede limiet verrekeningsruimte ad € 10 over na verrekening van de in jaar 2 ingehouden buitenlandse bronheffing ad 5%. De vanuit jaar 1 voortgewentelde innovatiebox-bronbelasting kan aldus in jaar 2 volledig verrekend worden. Hoewel de voortgewentelde belasting ad € 10 zag op royalty’s die in jaar 1 in Nederland naar slechts 5% belast waren, wordt aldus wel degelijk in jaar 2 alsnog aanzienlijk meer verrekend dan Nederland in jaar 1 hief over de € 100 aan royalty’s die in jaar 1 werd ontvangen. Bezien over beide jaren tezamen is dat echter niet in strijd met het uitgangspunt van ordinary credit . De tweede limiet houdt slechts in dat in een bepaald jaar niet meer buitenlandse bronbelasting verrekend wordt dan de Nederlandse Vpb die in dat jaar over de in dat jaar ontvangen buitenlandse inkomsten wordt geheven. Na voortwenteling speelt echter geen rol meer in hoeverre die inkomsten in het ontvangstjaar belast waren in Nederland. Dat over de jaar 1-royalty’s in jaar 1 maar € 5 Vpb werd geheven, verhindert geenszins dat de daardoor ontstane excess foreign tax credit ad € 10 uit jaar 1 alsnog volledig in jaar 2 wordt verrekend als de tweede limiet van jaar 2 die ruimte biedt. In jaar 2 wordt de tweede limiet immers bepaald door de Vpb over de in jaar 2 ontvangen royalty’s en die is € 15. In een voortwentelingsstelsel wordt altijd (in een later jaar) meer buitenlandse belasting verrekend dan Nederland heeft geheven over de inkomsten in hun ontvangstjaar .
9.13. De ratio van de tweede limiet (ordinary credit ) dwingt dus geenszins tot compartimentering óók van voortgewentelde innovatiebox-bronbelasting, dus ná het ontvangstjaar. Ik geef nog een tweede cijfervoorbeeld, waarin het innovatiebox-regime niet meer van toepassing is in jaar 2, hoewel de royaltystroom feitelijk dezelfde blijft, zoals in belanghebbendes geval:
Jaar 1: art. 36a |
Jaar 2: art. 36 |
|
Buitenlandse innovatiebox-royalty’s |
€ 100 |
- |
Reguliere buitenlandse royalty’s |
- |
€ 100 |
Buitenlandse bronbelasting ad 15% |
€ 15 |
€ 15 |
Effectief innovatiebox-tarief |
5% |
- |
Regulier Vpb-tarief |
- |
25% |
Eerste limiet ex lid 2, onderdeel a |
€ 15 |
€ 15 + € 10 = € 25 |
Tweede limiet ex lid 2, onderdeel b |
€ 100 x 5/100 = € 5 |
€ 100 x 25% = € 25 |
Verrekenbare bronbelasting |
€ 5 |
€ 25 |
Voort te wentelen bronbelasting |
€ 10 |
€ 0 |
Ik zie niet meteen waarom dit niet zou kunnen (waarom de eerste limiet in jaar 2 niet verhoogd zou kunnen worden met de uit jaar 1 voortgewentelde excess foreign tax ) hoewel de conceptueel identieke verhoging van de eerste limiet in jaar 2 mijn eerste voorbeeld wél kan. Evenmin als bij voorbeeld 1 kan bij voorbeeld 2 gezegd worden dat de hogere verrekening in jaar 2 in strijd zou zijn met het uitgangspunt van ordinary credit . De verwijzing door de Besluitgever naar dat uitgangspunt is dus geen grond voor voortwentelings-compartimentering van reguliere bronbelasting en innovatiebox-bronbelasting, maar wellicht bestaat een andere grond voor die compartimentering.
9.14. De Rechtbank zag die grond voor compartimentering in de overweging dat het ondenkbaar lijkt dat de compartimentering van de verrekeningsbasis die onmiskenbaar vigeert in het jaar van ontvangst (art. 36a Bvdb) meteen in een volgend jaar weer losgelaten zou worden. De compartimentering in het jaar van ontvangst zou daarmee vrijwel betekenisloos worden, aldus de Rechtbank. Voor die benadering valt veel te zeggen. Als het onderscheid tussen innovatiebox-bronbelasting en andere bronbelasting in volgende jaren niet wordt gemaakt bij de verrekening, zou de excess foreign tax credit die ontstaat door de striktere tweede limiet in art. 36a Bvdb (er kan niet meer verrekend worden dan het lage effectieve tarief dat Nederland heft over innovatiebox-royalty’s) in een volgend jaar toch verrekend kunnen worden met de resterende Vpb over andere buitenlandse passieve inkomsten (met de Vpb die overblijft na verrekening van de op die andere inkomsten drukkende buitenlandse belasting). De tweede limiet van art. 36 is immers veel minder beperkend dan die van art. 36a Bvdb. Als de buitenlandse brutobronbelasting op de andere buitenlandse passieve inkomsten lager is dan de Nederlandse netto-Vpb-heffing over die andere buitenlandse inkomsten, ontstaat tax capacity (verrekeningsruimte) om de onverrekende innovatiebox-bronbelasting uit eerdere jaren tegen af te zetten. In die zin wordt het onderscheid in het ontvangstjaar tussen innovatiebox-bronbelasting en andere bronbelasting inderdaad betekenisloos in latere jaren als dat onderscheid in die latere jaren niet volgehouden wordt.
9.15. Blijft een belastingplichtige in de innovatiebox, dan lijkt mij de benadering van de Rechtbank daarom correct en het effect ervan niet onredelijk, discriminerend of onevenredig. Onze belanghebbende stel echter buiten haar toedoen in 2017 deels en in 2020 geheel uit de innovatiebox gevallen te zijn, nl. als gevolg van de wetswijziging die de voorwaarden voor toegang tot die box heeft aangescherpt, terwijl er feitelijk niets veranderde aan het karakter van de door haar ontvangen buitenlandse royalty’s. De royalty’s werden in Nederland tot 2018 naar slechts 5% en vanaf 2018 naar 7% belast, waardoor voortdurend excess foreign tax credit ontstond omdat de buitenlandse bronbelasting hoger was. Dezelfde soorten royalty’s uit dezelfde bronnen worden vanaf 2020 volledig naar het reguliere Vpb-tarief van 25% (vanaf 2022 25,8%) belast, waardoor op feitelijk dezelfde royaltystroom uit dezelfde bronnen uit dezelfde buitenlanden vanaf 2020 tax capacity ontstaat die zij volgens de Staatssecretaris niet mag gebruiken om de tot 2020 op diezelfde (toen nog: innovatiebox-)royaltystroom opgebouwde excess foreign tax credit tegen af te zetten.
9.16. Wat de wetgever of de Besluitgever voor dat geval zou hebben willen bedoelen, is onbekend. Het Bvdb zegt niets over overgangsrecht bij (gedwongen) verlating van de innovatiebox, met name niet over de vraag wat er gebeurt met een op dat moment bestaande excess foreign tax credit ter zake van (voorheen) innovatiebox-bronbelasting. Bij de internetconsultatie ter zake van de wetswijziging in 2017 waarbij de voorwaarden voor innovatieboxtoegang werden aangescherpt, heeft de NOB expliciet gevraagd naar de gevolgen van die aanscherping voor de excess foreign tax credit ter zake van (voorheen) innovatiebox-royalty’s die nog op de lat zou staan bij belastingplichtigen die door de aanscherping uit de innovatiebox zouden vallen. De wetgever is op die vraag echter niet ingegaan en ook het Bvdb biedt geen aanknopingspunten voor beantwoording, anders dan het gegeven dat de teksten van de art. 37 en 44 Bvdb slechts één ongecompartimenteerd ‘bedrag’ aan buitenlandse bronbelasting voortwentelen en niet twee separate bedragen. De literatuur had al veel eerder gesignaleerd (zie 7.1 hierboven) dat de tekst van het Bvdb niet uitsluit maar juist eerder impliceert dat de compartimentering van verrekeningsruimte in het ontvangstjaar in art. 36a Bvdb niet wordt voortgezet bij de voortwenteling ex art. 37 van onverrekende (innovatiebox-)bronheffing naar volgende jaren.
9.17. De tekst van en de toelichting op art. 37 en 44 Bvdb brengen mijns inziens mee dat als de belanghebbende, zoals zij stelt, door de wetswijziging in 2017 uit de innovatiebox viel, haar excess foreign tax credit ter zake van (voorheen) innovatiebox-bronbelasting én haar latere verrekeningsbasis weliswaar gecompartimenteerd blijven, zodat zij die excess credit niet kan verrekenen met Nederlandse Vpb op andere passieve inkomsten dan de royalty’s ter zake waarvan dat excess is ontstaan, zij dat excess wél kan verrekenen met de Nederlandse Vpb over dezelfde (voorheen innovatiebox-)royaltystroom waarop dat excess is ontstaan. Het compartiment waarbinnen zij de bij verlating van de innovatiebox nog onverrekende innovatiebox-bronbelasting kan verrekenen, bestaat dus niet uit alle buitenlandse passieve inkomsten in volgende jaren, zoals zij betoogt, maar alleen uit de royalty’s uit dezelfde bronnen die voorheen in de innovatiebox vielen en toen laag belast werden en sinds 2017-2020, na verlating van de innovatiebox, naar 25% belast worden. Ook los van de tekst van art. 36, 36a, 37 en 44 Bvdb brengt redelijke toepassing van die bepalingen mijns inziens bij gedwongen boxverlating en feitelijk ongewijzigde royaltystromen mee dat de belastingplichtige de verrekeningsruimte die de 25% Nederlandse heffing ná boxverlating biedt (aangenomen dat de buitenlandse bronheffing lager is dan 25%), kan gebruiken voor verrekening van de vóór gedwongen boxverlating opgebouwde excess foreign tax credit op diezelfde (voorheen innovatiebox-)royaltystromen.
9.18. Valt een belanghebbende niet door wetswijziging, maar door eigen keuzes of toedoen uit de innovatiebox, dan is er naar mijn mening geen aanleiding voor dergelijk overgangsrecht, dat in die gevallen immers de deur zou kunnen openzetten voor tax planning .
9.19. Ik meen daarom dat de middelen (ii) en (iii) deels doel treffen, al is het een kleiner doel dan waar de belanghebbende op mikte.
9.20. Middel (iv) behoeft dan geen bespreking.
9.21. Dat leidt echter niet tot cassatie. Deze conclusie leidt immers niet tot wijziging van de bestreden voortwentelingsbeschikkingen 2017 en 2018. De voort te wentelen onverrekende bronbelasting blijft gesplitst in reguliere bronbelasting en innovatiebox-bronbelasting. Het effect van de deze conclusie doet zich pas voor in de jaren waarnaartoe die bronbelastingen worden voortgewenteld. Ik geef u daarom in overweging om weliswaar belanghebbendes cassatieberoep ongegrond te verklaren, maar te verstaan dat haar excess foreign tax credit ter zake van (voorheen) innovatiebox-bronbelasting én haar verrekeningsbasis weliswaar gecompartimenteerd blijven, zodat zij die excess credit niet kan verrekenen met Nederlandse Vpb op andere passieve inkomsten dan de royalty’s ter zake waarvan dat excess is ontstaan, maar zij die credit wél kan verrekenen met de na gedwongen boxverlating in latere jaren verschuldigde Nederlandse Vpb over dezelfde (voorheen innovatiebox-)royaltystroom waarop het excess is ontstaan.
9.22. Daarbij ware op te merken dat – als de partijen daar niet zelf uit komen – de feitenrechter die desgeadieerd over de Vpb-aanslagen in latere jaren gaat, moet onderzoeken of de belanghebbende vanaf 2017-2020 buiten de box is gevallen als gevolg van de wetswijziging in 2017 of door eigen keuzen; daarover verschillen de partijen kennelijk van mening, en de Rechtbank heeft dat pleit niet beslecht, terwijl dat mijns inziens beslissend is voor de vraag of de excess foreign tax credit ter zake van de in 2017 nog onverrekende innovatiebox-bronbelasting verdampt of nog bruikbaar is.
10. Conclusie
Ik geef u in overweging belanghebbendes cassatieberoep ongegrond te verklaren, maar te verstaan dat hoewel haar excess foreign tax credit ter zake van (voorheen) innovatiebox-bronbelasting afgesplitst blijft van overige voort te wentelen verrekenbare buitenlandse belasting en de voortwentelingsbeschikkingen dus niet wijzigen, die excess credit wel verrekend kan worden met de na – gedwongen – boxverlating verschuldigde Nederlandse Vpb over dezelfde (voorheen innovatiebox-)royaltystroom waarop dat excess is ontstaan.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
Advocaat-Generaal