Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

In de periode van 1 april 2010 tot en met 5 april 2013 heeft in Nederland fraude plaatsgevonden met accijnsvrije minerale oliën (benzine, gasolie en dieselolie). De fraude bestond uit het verzamelen van minerale oliën bij schippers van binnenvaarttankers die deze oliën voor vervoer accijnsvrij onder zich hadden, en het verkopen aan derden van die oliën met gebruikmaking van valse facturen, zonder dat ter zake van die minerale oliën de volgens de Wet Accijns verschuldigd geworden accijns was voldaan.

X (belanghebbende) had zelf geen rol in de handel van de minerale oliën, maar heeft met behulp van verschillende ondernemingen (betaalde) diensten verricht aan de handelaar. Deze diensten bestonden uit het versturen van verkoopfacturen aan kopers en het contant opnemen en doorsturen van de ontvangen betalingen aan de handelaar. Op grond van betrokkenheid bij het voorhanden hebben van de minerale oliën (artikel 51, lid 1, onderdeel b, Wet Accijns), heeft de Inspecteur aan X een naheffingsaanslag opgelegd voor de onbetaalde accijnzen.

Hof Den Bosch heeft geoordeeld dat X terecht als accijnsschuldenaar is aangemerkt. Hij heeft faciliteiten verleend waardoor de handel en dus ook het voorhanden hebben mogelijk werden gemaakt.

In cassatie draait het voornamelijk om de betekenis en reikwijdte van het begrip ‘betrokken’. X stelt dat hij de minerale oliën nooit feitelijk voorhanden heeft gehad en geen wetenschap had van de fraude.

De Hoge Raad geeft X echter geen gelijk. Onder ‘betrokken zijn’ bij het voorhanden hebben van accijnsgoederen waarover geen accijns is geheven moet worden begrepen het verhandelen van dergelijke accijnsgoederen ten behoeve van degene die de goederen voorhanden heeft. Tot dat verhandelen moet worden gerekend het in opdracht van diegene optreden als doorgeefluik van de koopsommen voor de desbetreffende accijnsgoederen, door die koopsommen met gebruikmaking van valse facturen op een eigen bankrekening te ontvangen en vervolgens aan de opdrachtgever af te geven. Dat er bij het verstrekken van dergelijke opdrachten niet bij wordt verteld op welke verkoop en op welke accijnsgoederen de koopsom specifiek betrekking heeft, zoals X betoogt, doet aan het op die grond verschuldigd zijn van de accijns niet af.

Het cassatieberoep wordt ongegrond verklaard.

Anders, Conclusie A-G Ettema (NLF 2020/0672, met noot van Ramautarsing). Zij heeft geconcludeerd dat de uitleg van ‘betrokken’ onvoldoende duidelijk is en gaf de Hoge Raad in overweging het HvJ prejudiciële vragen voor te leggen.

Metadata

Rubriek(en)
Accijnzen
Belastingtijdvak
1 april 2010 t/m 5 april 2013
Instantie
HR
Datum instantie
5 februari 2021
Rolnummer
19/01068
ECLI
ECLI:NL:HR:2021:169
Auteur(s)
Raoul Ramautarsing
Deloitte
NLF-nummer
NLF 2021/0537
Aflevering
11 maart 2021
Judoreg
NFB4184
bwbr0005251&artikel=51,bwbr0005251&artikel=51

Naar de bovenkant van de pagina