Uitspraak zonder zitting van de enkelvoudige kamer van 12 november 2024 in de zaak tussen
naam 1 h.o.d.n. naam 2, te plaats (ondernemer)
en
de minister van Economische Zaken
Samenvatting
In deze uitspraak oordeelt het College dat het beroep van de ondernemer tegen het besluit van 29 augustus 2022 ongegrond is. De minister heeft met dit besluit het bezwaar tegen het besluit van 4 april 2022, waarin de subsidie over de periode april tot en met juni (Q2) 2021 aan de hand van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 is vastgesteld (het vaststellingsbesluit), terecht niet-ontvankelijk verklaard. De reden hiervoor is dat de ondernemer zonder goede reden buiten de termijn bezwaar heeft gemaakt tegen het vaststellingsbesluit.
Beoordeling
1. Het College doet uitspraak zonder zitting, omdat het over voldoende informatie beschikt om vast te stellen dat het beroep ongegrond is. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een zitting in dat geval niet nodig is.
2 Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt, in samenhang met artikel 6:7 van de Awb, dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de bezwaartermijn van zes weken is ontvangen. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. De termijnoverschrijding is dan verschoonbaar.
3 De bezwaartermijn eindigde op 16 mei 2022. Op 19 mei 2022 – dus buiten de bezwaartermijn – heeft de minister het bezwaarschrift van de ondernemer digitaal ontvangen.
4 De ondernemer is van mening dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De ondernemer geeft als reden voor de te late indiening dat toen hij bezwaar wilde maken, hij, na het meerdere malen te hebben geprobeerd, niet in het systeem kon komen door een storing aan de zijde van de RVO.
5 Voor het beoordelingskader voor de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding verwijst het College naar zijn uitspraak van 30 januari 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:31). Het College moet beoordelen of het niet binnen de termijn indienen van een bezwaarschrift aan de ondernemer kan worden toegerekend. Het College beantwoordt die vraag op grond van de volgende overwegingen bevestigend. Het onder 2 weergegeven wettelijke systeem verlangt van de ondernemer dat hij tijdig bezwaar maakt tegen elk besluit waarmee hij het niet eens is. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de ondernemer om de lopende termijnen te bewaken, ook in het geval van een technische storing. Uit de op 1 juni 2022 door de ondernemer ingezonden schermafbeelding van een errormelding blijkt niet op welke datum deze technische storing zich voorgedaan heeft. Het had op de weg van de ondernemer gelegen om op een ander moment binnen de bezwaartermijn een nieuwe poging te doen om het bezwaarschrift (eventueel schriftelijk) in te dienen of binnen de bezwaartermijn contact te zoeken met de RVO.
6 De slotsom is dat de minister het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is daarom ongegrond. Het College komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het vaststellingsbesluit.
Conclusie en proceskosten
7 Het beroep is (kennelijk) ongegrond.
8 De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T. Aalbers in aanwezigheid van J.R. Willemstein, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 november 2024.