Direct naar content gaan

Samenvatting

Op 25 augustus 2019 heeft (de moedermaatschappij van) X (bv) een bod uitgebracht op alle materiële en immateriële activa van maaltijdproducent B (bv) alsmede op de onroerende zaak waarin B de onderneming drijft. Dit bod is aanvaard. De onroerende zaak is eigendom van de moedermaatschappij van B (C bv). B en C zijn failliet verklaard.

De materiële en immateriële activa van B zijn op 30 augustus 2019 overgedragen aan een door X nieuw opgerichte dochter. Een deel van het personeel van B is in dienst getreden van deze vennootschap.

De onroerende zaak is door de curator van C aan X verkocht voor € 1.100.000 en bij akte van 7 oktober 2019 rechtstreeks aan X geleverd.

X stelt zich op het standpunt dat ter zake van de verkrijging van de onroerende zaak ten onrechte overdrachtsbelasting is voldaan. Zij voert aan dat sprake is van discriminatie op grond van rechtsvorm.

Rechtbank Den Haag geeft X geen gelijk.

In het onderhavige geval is door X geen geheel van activa en passiva overgenomen, maar slechts een gedeelte. Van verkrijging van een onderneming is dan ook geen sprake. Zelfs als zou worden voorbijgegaan aan het feit dat de onroerende zaak door X is verkregen en overige activa door haar nieuw opgerichte dochtervennootschap, is niet aannemelijk gemaakt dat ook alle verplichtingen van de oude onderneming zijn verkregen. Er is in dit verband daarom geen sprake van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen, laat staan dat sprake is van een ongerechtvaardigde ongelijke behandeling. Het beroep op ongeoorloofde discriminatie op grond van rechtsvorm slaagt dan ook niet.

Ook overigens is het beroep ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Belastingen van rechtsverkeer
Belastingtijdvak
2019
Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum instantie
22 februari 2022
Rolnummer
20/7695
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2022:1363
NLF-nummer
NLF 2022/0793
Aflevering
21 april 2022
bwbr0002740&artikel=15&lid=1,bwbr0002740&artikel=15&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina