X (belanghebbende) maakt in opdracht met een 3D-printer beeldjes van (de buik van) zwangere vrouwen. X bewerkt de scanresultaten met digitale software overeenkomstig de wensen van de klant en maakt het scanresultaat geschikt om te printen. Als de klant het scanresultaat goedkeurt, wordt het beeldje geprint. Na het printen wordt het beeldje verder afgewerkt door X. De beeldjes worden door X genummerd en van een stempel voorzien. De prijs van een beeldje is afhankelijk van het gebruikte materiaal en de maat en ligt tussen € 139 en € 650.
In geschil is of de beeldjes zijn aan te merken als kunstvoorwerpen als bedoeld in tabel I, post a.29, aanhef en onderdeel b, onder 1°, Wet OB 1968.
Dat is volgens Rechtbank Noord-Holland het geval. De Rechtbank overweegt daartoe onder meer dat de beeldjes geheel van de hand van X zijn en dat niet is gebleken dat sprake is van een product met een commercieel karakter als bedoeld in het besluit van 22 december 2017, 2017-16288 (NLF 2018/0060). Aan alle voorwaarden voor toepassing van het verlaagde btw-tarief is voldaan.
BRON
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 23/3991 tot en met HAA 23/3994
uitspraak van de meervoudige kamer van 8 november 2024 in de zaken tussen [eiseres] handelend onder de naam [bedrijf] , te [plaats] , eiseres
(gemachtigde: J. Laan),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Procesverloop
Eiseres heeft op de volgende aangiften omzetbelasting voldaan (de voldoeningen op aangifte):
Tijdvak
Bedrag
Datum voldoening
Zaaknummer
1 april 2021 tot en met 30 juni 2021
€ 1.500
30 juli 2021
HAA 23/3991
1 april 2022 tot en met 30 juni 2022
€ 2.540
27 juli 2022
HAA 23/3992
1 oktober 2022 tot en met 31 december 2022
€ 520
24 januari 2023
HAA 23/3994
Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 26 november 2022 een naheffingsaanslag omzetbelasting (de naheffingsaanslag) opgelegd over het tijdvak 1 juli 2022 tot en met30 september 2022 ten bedrage van € 1.084 (zaaknummer HAA 23/3993). Daarbij heeft verweerder tevens een verzuimboete van € 50 opgelegd.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoeningen op aangifte en tegen de naheffingsaanslag. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 7 april 2023 de bezwaren ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroepschrift gesplitst in bovengenoemde zaaknummers.
Verweerder heeft voor de zaken gezamenlijk een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2024. Eiseres is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde en mr. [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 2] , bijgestaan door mr. [naam 3] , mr. [naam 4] en [naam 5] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres maakt in opdracht met een 3D-printer beeldjes van (de buik van) zwangere vrouwen aan de hand van 3D-scan’s van de lichamen van die vrouwen. Eiseres bewerkt de scanresultaten met digitale software overeenkomstig de wensen van de klant en maakt het scanresultaat geschikt om te printen. Als de klant het scanresultaat goedkeurt, wordt het beeldje geprint. De beeldjes kunnen worden geprint in de materialen koper, brons, messing, staal of houtfilament en zijn tussen de 15 en 20 centimeter hoog. Na het printen wordt het beeldje verder afgewerkt door eiseres. Zij verwijdert daarbij oneffenheden, voegt zo nodig materiaal toe, schuurt en polijst het beeldje. De beeldjes worden voorzien van een coating van brons- of koperpoeder of van een gipslaagje.
2. De beeldjes worden door eiseres genummerd en van een stempel voorzien. De prijs van een beeldje is afhankelijk van het gebruikte materiaal en de maat en ligt tussen € 139 en € 650.
3. Op 12 april 2021 heeft eiseres een verzoek om vooroverleg ingediend bij verweerder. Zij stelt zich daarin op het standpunt dat de beeldjes zijn aan te merken als kunstwerken en dat de levering daarvan onder het verlaagde tarief voor de omzetbelasting valt. Zij verzoekt verweerder dit standpunt te bevestigen.
4. Bij brief van 4 juni 2021 heeft verweerder meegedeeld dat volgens hem geen sprake is van kunstvoorwerpen als bedoeld in post a.29 van Tabel I behorende bij de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) en dat op de levering van de beeldjes het algemene tarief voor de omzetbelasting van toepassing is.
5. Eiseres heeft vervolgens op haar aangiften omzetbelasting voor het tweede kwartaal 2021, het tweede kwartaal 2022 en het vierde kwartaal 2022 steeds omzetbelasting voldaan naar het algemene tarief. Ook in haar aangifte voor het derde kwartaal 2022 heeft zij de leveringen van de beeldjes gerangschikt onder het algemene tarief. Zij heeft echter de volgens die aangifte verschuldigde belasting niet voldaan. Verweerder heeft daarom de naheffingsaanslag opgelegd overeenkomstig de gegevens uit die aangifte.
Geschil
6. In geschil is of de beeldjes zijn aan te merken als kunstvoorwerpen als bedoeld in post a.29, aanhef en letter b, ten eerste, van Tabel I behorende bij de Wet OB (de Tabelpost).
7. Eiseres stelt dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de Tabelpost en dat op de levering van de beeldjes daarom het verlaagde tarief als bedoeld in artikel 9, tweede lid, aanhef en letter a, van de Wet OB van toepassing is. Zij concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen en vaststelling van de door haar verschuldigde bedragen op € 686 (tweede kwartaal 2021), € 935 (tweede kwartaal 2022), -/- € 977 (derde kwartaal 2022) en -/- € 1.429 (vierde kwartaal 2022). Eiseres verzoekt verweerder te veroordelen in de proceskosten en tot betaling van een rentevergoeding van 4% over de door haar teveel betaalde omzetbelasting.
8. Verweerder neemt het standpunt in dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden van de Tabelpost omdat de beeldjes niet geheel van de hand van eiseres zijn en een commercieel karakter hebben. Op de levering van de beeldjes is daarom het algemene tarief van toepassing. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
Indien de rechtbank van oordeel is dat op de levering van de beeldjes het verlaagde tarief van toepassing is, zijn de berekeningen van eiseres volgens verweerder onjuist. In dat geval dient de verschuldigde belasting voor het tweede kwartaal 2021 te worden vastgesteld op€ 261, voor het tweede kwartaal 2022 op € 790 en voor het derde en vierde kwartaal van 2022 op nihil.
Beoordeling van het geschil
Juridisch kader
9. Artikel 2a van de Wet OB luidt, voor zover van belang, als volgt:
1. In deze wet en in de daarop gebaseerde bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
m. kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten: de bij ministeriële regeling aan te wijzen goederen;
10. In bijlage J bij de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 zijn, voor zover hier van belang, de volgende goederen aangewezen als kunstvoorwerpen:
(…) originele standbeelden en origineel beeldhouwwerk, ongeacht het materiaal waarvan zij vervaardigd zijn, mits het werk geheel van de hand van de kunstenaar is; (…);
11. Artikel 103 van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (de BTW-richtlijn) luidde in onderhavige tijdvakken als volgt:
1. De lidstaten kunnen bepalen dat het verlaagde tarief dat (…) zij overeenkomstig de artikelen 98 en 99 toepassen, eveneens van toepassing is op de invoer van kunstvoorwerpen, (…), zoals omschreven in artikel 311, lid 1, punten 2), 3) en 4).
2. Wanneer zij van de in lid 1 bedoelde mogelijkheid gebruikmaken, kunnen de lidstaten het verlaagde tarief eveneens toepassen op de volgende handelingen:
a. leveringen van kunstvoorwerpen die door de maker (…) worden verricht;
(…)
12. Artikel 311 van de BTW-richtlijn luidt voor zover hier van belang:
1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk, en onverminderd andere communautaire bepalingen, wordt verstaan onder:
(…)
2) „kunstvoorwerpen”: de in bijlage IX, deel A, genoemde goederen;
13. In bijlage IX, deel A, bij de BTW-richtlijn (Bijlage IX) staat voor zover hier van belang:
DEEL A
Kunstvoorwerpen
(…)
3) originele standbeelden en origineel beeldhouwwerk, ongeacht het materiaal waarvan zij vervaardigd zijn, mits het werk geheel van de hand van de kunstenaar is;
14. Ingevolge artikel 9, tweede lid, aanhef en letter a, van de Wet OB in samenhang gelezen met de Tabelpost is het verlaagde tarief van toepassing op de levering van kunstvoorwerpen door de maker daarvan.
15. Wanneer een lidstaat gebruikmaakt van de bij artikel 98 van de BTW-richtlijn geboden mogelijkheid een verlaagd btw-tarief toe te passen, mag de lidstaat nauwkeuriger bepalen welke van de in de categorieën van Bijlage III bij de BTW-richtlijn genoemde goederenleveringen en diensten zij aan een verlaagd btw-tarief onderwerpt en mag de lidstaat dus ervoor kiezen om het verlaagde btw-tarief selectief toe te passen op bepaalde specifieke goederenleveringen of diensten die zijn vermeld in Bijlage III. Naar het oordeel van de rechtbank heeft dat evenzeer te gelden voor de situatie waarin het keuzerecht om het verlaagde tarief toe te passen is gebaseerd op een ander artikel van de BTW-richtlijn.
16. In het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 22 december 2017,nr. 2017-16288, Staatscourant 2017 (Omzetbelasting. Toelichting Tabel I, hierna: het Besluit) is over het verlaagde tarief voor kunstvoorwerpen, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“3.2 Kunstenaar
De kunstenaar is de ontwerper en maker van een kunstvoorwerp. Voor de beoordeling of iemand kunstenaar is, is bepalend of deze persoon schilderijen, beeldhouwwerken en dergelijke ontwerpt die naar maatschappelijke opvattingen als kunstvoorwerp worden aangemerkt.
(…)
Een beeldhouwwerk met een commercieel karakter valt niet onder de post, zelfs niet als het is ontworpen of vervaardigd door kunstenaars. Er is sprake van een beeldhouwwerk met een commercieel karakter als dat werk naar maatschappelijke opvattingen uiterlijke gelijkenis vertoont met industriële of ambachtelijke producten. Daarbij zijn de vormgeving, de afmetingen, de materiaalkeuze, de kleur enz. van dat werk bepalend voor de beoordeling/waarneming van de gelijkenis. Door de gelijkenis moet voor de toepassing van het btw-tarief worden aangenomen dat het beeldhouwwerk concurreert met gelijkaardige industriële of ambachtelijke producten waarvoor het algemene btw-tarief geldt. In dergelijke gevallen is niet van belang of het betreffende beeldhouwwerk in een museumcollectie wordt opgenomen en of de prijs aanmerkelijk verschilt van de industrieel of ambachtelijk vervaardigde, gelijkaardige producten. (…) Doorgaans zal er geen uiterlijke gelijkenis bestaan waar het gaat om volstrekt persoonlijke en unieke creaties waarmee de kunstenaar een esthetisch ideaal tot uitdrukking brengt.”
17. Uit het voorgaande volgt dat voor toepassing van het verlaagde tarief de volgende voorwaarden gelden:
Het moet gaan om een origineel standbeeld of beeldhouwwerk.
Het voorwerp moet geheel van de hand van de kunstenaar zijn.
Het voorwerp mag geen commercieel karakter hebben.
18. Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van originele beeldjes. De rechtbank ziet geen aanleiding daar anders over te oordelen. Aan de eerste voorwaarde voor de toepassing van het verlaagde tarief is dus voldaan.
19. Zoals volgt uit het arrest Regards Photographiques van het Hof van Justitie van de Europese Unie, hebben de termen ‘maker’ en ‘kunstenaar’ dezelfde draagwijdte en kan uit het gebruik van het begrip ‘kunstenaar’ in Bijlage IX niet worden afgeleid dat het kunstvoorwerp ook een artistieke waarde moet vertonen om onder het verlaagde tarief te kunnen worden gerangschikt. Voldoende is dat wordt voldaan aan de voorwaarden die in Bijlage IX worden gesteld. Weliswaar ziet dat arrest op punt 7 van deel A van Bijlage IX, maar de rechtbank ziet geen aanleiding te veronderstellen dat dit niet evenzeer heeft te gelden voor het hier aan de orde zijnde punt 3 van deel A van Bijlage IX. Dat betekent dat moet worden beoordeeld of de beeldjes geheel van de hand van de maker oftewel eiseres zijn. De rechtbank begrijpt het arrest Regards Photographiques aldus dat deze voorwaarde in het bijzonder is bedoeld om te voorkomen dat kunstvoorwerpen die afkomstig zijn van massaproductie waarbij het maken daarvan is toevertrouwd aan derden zonder dat de maker controle heeft over het uiteindelijke resultaat, onder het verlaagde tarief worden gerangschikt.
20. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van massaproductie. Eiseres maakt zelf de scans, bewerkt zelf die scans digitaal en maakt aan de hand daarvan zelf de 3D-prints. Eiseres heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij de aldus geproduceerde beeldjes vervolgens verder bewerkt en afwerkt. Niet gebleken is dat eiseres enige werkzaamheid heeft uitbesteed aan een derde. Daaruit volgt dat de beeldjes van haar hand zijn. Het enkele feit dat eiseres gebruik maakt van een 3D-printer doet daaraan niet af. Het gebruik van werktuigen is inherent aan de productie van vrijwel ieder kunstwerk. Dat de werkzaamheden volgens verweerder op zichzelf genomen beperkt zijn, maakt evenmin dat de beeldjes niet van de hand van eiseres zouden zijn, omdat het nog steeds werkzaamheden van eiseres zijn. Noch uit de regelgeving noch uit de jurisprudentie kan worden afgeleid dat de intensiteit of de duur van de werkzaamheden mede bepalend is voor de vraag of een voorwerp van de hand van de maker is. Ook het gegeven dat de beeldjes mede op aanwijzing van de desbetreffende klant worden gemaakt, in die zin dat de klant bepaalt in welke houding het beeldje moet worden gemaakt en of het beeldje al dan niet is voorzien van armen of hoofd, heeft niet tot gevolg dat eiseres niet langer als de maker van het beeldje kan worden aangemerkt. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat eiseres ter zitting heeft verklaard dat zij niet zonder meer de wensen van de klant volgt maar met haar overlegt wat het mooiste resultaat zou opleveren. De rechtbank merkt overigens op dat indien een kunstvoorwerp in opdracht van een persoon wordt gemaakt, het niet ongebruikelijk is dat die persoon zijn wensen daarover kenbaar maakt en dat daarmee rekening wordt gehouden. Dat betekent dat eveneens is voldaan aan de tweede voorwaarde voor de toepassing van het verlaagde tarief.
21. Volgens het Besluit is sprake van een commercieel karakter indien het product naar maatschappelijke opvattingen uiterlijke gelijkenis vertoont met industriële of ambachtelijke producten waarvoor het algemene btw-tarief geldt. Weliswaar rust de bewijslast voor de toepasselijkheid van het verlaagde tarief op eiseres, maar gezien de aard van deze voorwaarde kan zij volstaan met de stelling dat geen sprake is van een commercieel karakter. Het is immers niet mogelijk bewijs te leveren van het niet bestaan van vergelijkbare producten. Het ligt daarom in onderhavige zaken op de weg van verweerder om feiten te stellen op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat niet aan deze voorwaarde wordt voldaan. Verweerder heeft daartoe aangevoerd dat er ook andere aanbieders van dit soort beeldjes zijn en dat geen sprake is van volstrekt persoonlijke creaties waarmee eiseres een esthetisch ideaal tot uitdrukking brengt. Verweerder heeft in dit verband gewezen op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 18 september 1990 (het Farfalla-arrest). In die zaak ging het om de invoer van glazen “paperweights” die door Amerikaanse glaskunstenaars waren vervaardigd en de vraag of die producten onder de vrijstelling voor “originele standbeelden en origineel beeldhouwwerk” (de vrijstelling bij invoer) konden worden gerangschikt. In het Farfalla-arrest heeft het Hof van Justitie onder meer het volgende overwogen:
“18. Bovendien voorziet het GDT voor bepaalde kunstwerken in vrijstelling van rechten omdat deze werken economisch gezien noch met elkaar noch met andere voorwerpen concurreren, daar het om volstrekt persoonlijke creaties gaat, waarmee de kunstenaar een esthetisch ideaal tot uitdrukken brengt.
19. Vrijstelling van rechten is dus niet gerechtvaardigd wanneer het gaat om voorwerpen die althans potentieel in concurrentie staan met andere gelijksoortige, industriële of ambachtelijke producten”
Het Hof van Justitie stelde in het Farfalla-arrest vast dat vergelijkbare producten ook in kristalfabrieken op industriële wijze werden geproduceerd zodat de ingevoerde producten daarmee in concurrentie konden komen. De vrijstelling bij invoer was daarom niet van toepassing.
22. Anders dan verweerder stelt, bevat overweging 18 van voornoemd arrest niet een te toetsen voorwaarde voor het kunnen aanmerken van een product als een kunstvoorwerp als bedoeld in de Tabelpost. Het betreft hier slechts een schets van de achtergrond van de desbetreffende vrijstelling bij invoer. Afgezien daarvan volgt uit wat hiervoor is overwogen dat de beeldjes een persoonlijke creatie zijn van eiseres en kan niet zonder meer gesteld worden dat eiseres daarmee geen esthetisch ideaal tot uitdrukking wil brengen. Het is immers haar bedoeling een zo mooi mogelijk beeld van de desbetreffende vrouw te maken. Uit overweging 19 van voornoemd arrest volgt dat bepalend is of het voorwerp potentieel in concurrentie staat met andere gelijksoortige industriële of ambachtelijke producten.
23. Volgens het Besluit is sprake van een commercieel karakter indien het product naar maatschappelijke opvattingen uiterlijke gelijkenis vertoont met industriële of ambachtelijke producten waarvoor het algemene btw-tarief geldt. Met de verwijzing naar websites van andere aanbieders heeft verweerder weliswaar aannemelijk gemaakt dat eiseres op dezelfde markt opereert als andere aanbieders en aldus in concurrentie treedt met die andere aanbieders, maar dat is op zichzelf onvoldoende om te concluderen dat het algemene tarief van toepassing is. Indien de andere aanbieders voldoen aan de voorwaarden van de Tabelpost, zouden ook hun leveringen immers kunstvoorwerpen betreffen die onder het verlaagde tarief vallen. Op de desbetreffende websites kan overigens geen informatie worden gevonden over de vraag of de andere aanbieders btw berekenen en, zo ja, naar welk tarief zij dat doen.
Dat sprake is van producten met een commercieel karakter als bedoeld in het Besluit, is niet gebleken.
Conclusie
24. Gezien al het voorgaande kunnen de beeldjes van eiseres worden gerangschikt onder de Tabelpost en is op de levering daarvan het verlaagde tarief van toepassing. De cijfermatige gevolgen hiervan heeft de rechtbank uitgaande van de gegevens op de aangiften als volgt vastgesteld.
Tijdvak
Tweede kwartaal 2021
Tweede kwartaal 2022
Derde kwartaal 2022
Vierde kwartaal 2022
Omzet
€ 10.323
€ 14.585
€ 18.711
€ 17.695
belasting 9%
€ 929
€ 1.312
€ 1.684
€ 1.593
Verlegd
€ 924
€ 42
€ 127
€ 178 -
verschuldigd
€ 1.853
€ 1.354
€ 1.811
€ 1.415
voorbelasting
€ 1.591 -
€ 564 -
€ 2.973 -/-
€ 3.018 -/-
te betalen
€ 262
€ 790
€ 1.162 -/-
€ 1.630 -/-
voldaan
€ 1.500
€ 2.540
€ 0
€ 520
nageheven
nvt
nvt
€ 1.084
nvt
Het voorgaande betekent dat eiseres over het tweede kwartaal van 2021, het tweede kwartaal van 2022 en het vierde kwartaal van 2022 teveel omzetbelasting op aangiften heeft voldaan en dat verweerder ten onrechte de naheffingsaanslag heeft opgelegd. De beroepen dienen daarom gegrond te worden verklaard.
Rentevergoeding
25. De rechtbank mag in deze zaken, waarin geen rentebeschikkingen van verweerder voorliggen, geen oordeel geven over (de hoogte van) de eventueel door de inspecteur op grond van artikel 30ha van de Algemene wet inzake rijksbelastingen te vergoeden rente. Evenmin kan de rechtbank in deze zaken een oordeel geven over de vraag of recht bestaat op een rentevergoeding op de voet van artikel 28c van de Invorderingswet. Daarvoor dient een verzoek te worden ingediend bij de ontvanger van de belastingdienst. Voor wat betreft het verzoek om rentevergoeding is de rechtbank dus onbevoegd.
Proceskosten
26. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Daarbij merkt de rechtbank de beroepen aan als met elkaar samenhangende zaken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.625 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1,5 omdat sprake is van vier samenhangende zaken). Eiseres heeft in de bezwaarfase niet verzocht om een kostenvergoeding.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart de beroepen gegrond;
vermindert de over het tweede kwartaal van 2021 verschuldigde omzetbelasting tot een bedrag van € 262;
vermindert de over het tweede kwartaal van 2022 verschuldigde omzetbelasting tot een bedrag van € 790;
vermindert de over het vierde kwartaal van 2022 verschuldigde omzetbelasting tot nihil;
vernietigt de naheffingsaanslag en de daarbij opgelegde boetebeschikking voor het derde kwartaal van 2022;
verklaart zich onbevoegd inzake het verzoek om rentevergoeding;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.625;
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. G.J. Ebbeling, voorzitter, mr. C. Maas enmr. J. Zutt, rechters, in aanwezigheid van H. van Lingen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2024.
griffier
Voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de datum van verzending;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
e redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).