Direct naar content gaan

Samenvatting

De eenmanszaak van X (belanghebbende) is in 2019 gestaakt en ingebracht in een vof.

Tot het ondernemingsvermogen van de eenmanszaak behoorde een stuk grond dat niet is ingebracht in de vof. X heeft hiervan een perceel verkocht aan zijn dochter. Op 23 augustus 2019 is ten aanzien van het perceel een principeverzoek goedgekeurd dat woningbouw op het perceel mogelijk was.

Niet in geschil is dat de WEVAB bij verkoop van het perceel € 32.000 is. Ook is niet in geschil dat het perceel in 2019 is aangewend in een landbouwbedrijf in de zin van artikel 3.12 Wet IB 2001.

In geschil is de WEV van het perceel bij de verkoop. De Inspecteur is van mening dat de WEV € 65.000 is en dat daarom het te belasten verschil tussen de WEVAB en de WEV € 33.000 is.

X betoogt dat de grond zijn agrarische bestemming nimmer heeft verloren, zodat de WEV en de WEVAB eenzelfde waarde vertegenwoordigden.

Deze stelling kan Rechtbank Zeeland-West-Brabant niet volgen. De Rechtbank is van oordeel dat de WEV hoger was dan de WEVAB omdat de prijs van grond met een agrarische bestemming lager ligt dan grond waarop woningbouw toegestaan is. Omdat beide partijen de door hen bepleite waarde niet aannemelijk maken, bepaalt de Rechtbank de WEV in goede justitie op € 49.520. De winstcorrectie voor het jaar 2019 wordt vastgesteld op € 17.520 (€ 49.520 WEV -/- € 32.000 WEVAB).

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2019
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum instantie
6 september 2024
Rolnummer
23/3108; 23/3109
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2024:6134
NLF-nummer
NLF 2024/2127
Aflevering
24 september 2024
bwbr0011353&artikel=3.12,bwbr0011353&artikel=3.12

Naar de bovenkant van de pagina