Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Een belastingplichtige heeft recht op een uitkering op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) vanwege zijn – vanaf de geboorte bestaande – arbeidsongeschiktheid. Sinds 1993 is hij in het kader van de arbeidsintegratie jonggehandicapten werkzaam in een fulltime dienstverband bij hoveniers. Er is sprake van een loondispensatie van 17 procent. In 2000 ontvangt hij een Wajong-uitkering van fl. 23.498 en een loon van fl. 7.862. Op grond van artikel 37, derde lid, onderdeel a Wet IB 1964 worden inkomsten genoten wegens tijdelijke arbeidsongeschiktheid gelijkgesteld met inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking, met uitzonderingen van (onder andere) Wajong-uitkeringen.
Het Hof had met een beroep op het gelijkheidsbeginsel beslist dat de belastingplichtige als fulltime werkende werknemer, net als zijn fulltime werkende collega’s die eenzelfde bedrag aan bruto loon ontvangen, recht had op het arbeidskostenforfait voor actieven.
Op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris beslist de Hoge Raad dat er geen sprake is van gelijke gevallen. Het feit dat de belastingplichtige werkt tegen een verminderd loon en hij in verband daarmee een Wajong-uitkering ontvangt tot een zodanig bedrag dat het loon en de uitkering samen gelijk zijn aan het CAO-loon van een collega die een gelijkwaardige functie vervult, brengt hem voor de toepassing van het arbeidskostenforfait niet in een gelijkwaardige positie als die collega die uitsluitend het CAO-loon ontvangt.

Metadata

Belastingtijdvak
2000
Instantie
HR
Datum instantie
28 januari 2005
Rolnummer
40.045
ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AS4112

Naar de bovenkant van de pagina