Samenvatting
Een overpeinzing over de rol van wil en intentie in het bepalen van de fiscale woonplaats en wat dat maatschappelijk kan betekenen. Over met name de KNIL, Ambon en waterschapslasten.
Opinie
Soms maakt een bepaalde zaak iets los wat nauwelijks betrekking heeft op de fiscaal juridische merites ervan. Dat gaat dan niet noodzakelijkerwijs over de btw-aspecten van erotische webcamsessies. In dit geval betreft het een zaak beslist door Hof Amsterdam over een aanslag waterschapsbelasting opgelegd aan een kleinzoon van een grootvader van Ambonese afkomst die na opheffing van het Koninklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL) in Nederland is ‘komen te verblijven’. Belanghebbende – de kleinzoon – stelt dat hij als nakomeling van een ex-militair van het KNIL, niet hoeft te betalen. Als er een prijs zou zijn voor het grootste understatement van het jaar, dan zou de omschrijving ‘komen te verblijven’ op de shortlist komen. De aanslag waterschapslasten en de korte, zakelijke beschrijving van de zaak, opent een wereld aan herinnering. Bij uitspraak van 20 februari 2015 heeft Rechtbank Noord-Holland voor een andere belasting maar met betrekking tot – vermoed ik – dezelfde belastingplichtige, geoordeeld dat eiser als binnenlands belastingplichtige moest worden beschouwd. Zou de intentie beslissend zijn dan woonde de grootvader natuurlijk op Ambon. Essers noemt in zijn Belast verleden (over de rol van de Belastingdienst tijdens en vlak na de Tweede Wereldoorlog) een onthutsend voorbeeld daarvan. Zo procedeerde de Belastingdienst tot aan de Hoge Raad tegen een Joods-Nederlandse vrouw van wie de verblijfplaats op 1 januari 1945 het beruchte kamp Auschwitz was. ‘Haar intentie was om in Nederland te wonen’, zegt Essers, ‘dus vond de dienst dat ze ook naar Nederlandse normen belasting diende te betalen.’
Naar Nederland komen om te blijven, dat wilden de Molukkers niet. Ze wilden terug naar een eigen gebied in de archipel om – met hulp van Nederland – aldaar te strijden voor een onafhankelijke Republiek der Zuid-Molukken. De Molukkers waren voor Nederland zeer belangrijke elitekrijgers: voor de duvel niet bang en trouw aan Nederland tot de laatste snik. Maar soms is een ideaal gedoemd een ideaal te blijven. De Molukkers kwamen met hun vingers tussen de deuren van de geschiedenis en het was kennelijk de historische opdracht voor Nederland om er niet voor terug te deinzen de deuren hard en definitief dicht te klappen. In een Indonesië waar (in 1949) de onafhankelijkheid was uitgeroepen, en Nederland tevergeefs haar koloniale rol opeiste, was een christelijk-Moluks krijgsonderdeel dat voor een eigen onafhankelijke natie streed, politiek onhandig. Dus verscheepte Nederland – onder een verraderlijk web van leugens – begin jaren ’50 van de vorige eeuw de Molukse KNIL-militairen vanuit Indië/Indonesië naar Nederland. Hier te lande aangekomen (‘om te verblijven’) werden ze onverhoeds uit het Nederlands-Indisch leger ontslagen en in kampen apart gezet. Kortom: een staaltje Machiavelliaans handelen waar geen plaats is voor eer, trouw en fatsoen. Er is voor mij geen boek dat deze Molukse tragedie zo prachtig van binnenuit heeft beschreven als het magnum opus van Lopulalan: Onder de sneeuw een Indisch graf. Voor de Nederlandse belastingwetten verblijft Lopulalan in Woerden, later in Leerdam. Voor de Molukse clan ligt dat anders. ‘Jongen’, zegt de moeder tegen Lopulalan terwijl ze huilend de uien snijdt, ‘jongen, als ze je vragen waar je vandaan komt, zeg dan nooit dat je uit Woerden komt, maar uit Porto op Saparua’.
Eerst vandaag – 30 oktober 2017, na 66 jaar – is de Molukse eredienst erkend. De Nederlandse regering erkent de veteranenstatus van de Molukse KNIL-militairen. Het kan weinig aan die heffing waterschapslasten doen of aan de constatering dat binnenlandse belastingplicht in casu een gegeven is. Maar een land dat 66 jaar nodig heeft gehad om een beschamende ereschuld in te lossen, heeft grotere problemen. Hier passen kritische zelfreflectie en nationale bescheidenheid. Maar daartoe had Essers’ boek eigenlijk ook al opgeroepen.