Onderbouwing van indexeringspercentages vallen niet onder toezendplicht (1)
Hof Arnhem-Leeuwarden, 17 september 2024
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten
- Jurisprudentie(86)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur
- Recent(21)
Samenvatting
In deze WOZ-zaak is in hoger beroep in geschil of de Heffingsambtenaar de toezendplicht van artikel 40, lid 2, Wet WOZ heeft geschonden en of X (belanghebbende) daarom recht heeft op vergoeding van gemaakte proceskosten.
Als grond voor de stelling dat de toezendplicht is geschonden, voert X uitsluitend nog aan dat de onderbouwing van de verstrekte indexeringspercentages niet tijdens de bezwaarfase is verstrekt.
Hof Arnhem-Leeuwarden overweegt met betrekking tot de onderbouwing van de indexeringspercentages dat deze niet onder het bereik van de toezendplicht van artikel 40, lid 2, Wet WOZ vallen (Hof Arnhem-Leeuwarden 23 april 2024, 21/1504, ECLI:NL:GHARL:2024:2837, r.o. 4.14 en 4.15) en dat X met de door de Heffingsambtenaar verstrekte gegevens zeer wel in staat moet zijn geweest om de juistheid van de waardebeschikking te kunnen (laten) controleren.
Het hoger beroep is ongegrond.
BRON
Uitspraak van de eerste enkelvoudige belastingkamer op het hoger beroep van belanghebbende te woonplaats (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 29 november 2023, nummer UTR22/5819, ECLI:NL:RBMNE:2023:6403, in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht (hierna: de heffingsambtenaar)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) ten aanzien van belanghebbende de waarde van de onroerende zaak [adres1] 6 te [woonplaats] , per waardepeildatum 1 januari 2021 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2022 vastgesteld op € 1.147.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2022 (hierna: OZB) opgelegd (hierna: de aanslag).
1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is tegen de uitspraken met betrekking tot de beschikking en de aanslag OZB in beroep gekomen bij de Rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. C.M.L. Poen, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar.
2. Vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak, een in 1969 gebouwde vrijstaande woning gelegen in de wijk [de wijk] . De gebruiksoppervlakte van de onroerende zaak is 169 m2 en de oppervlakte van de kavel is 700 m². Verder heeft de onroerende zaak een aangebouwde garage.
2.2. De beschikking en de aanslag OZB zijn gedagtekend op 28 februari 2022. Namens belanghebbende is met dagtekening 24 februari 2022, door de heffingsambtenaar ontvangen op 11 april 2022, bezwaar gemaakt tegen de beschikking en de aanslag. In het bezwaarschrift is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
2.3. In het Taxatieverslag zijn van de onroerende zaak en de gebruikte vergelijkingsobjecten, naast een foto, onder meer de volgende gegevens opgenomen:
- het bouwjaar;
- de oppervlakten van de diverse onderdelen (onder meer woning, grond, bijgebouwen);
- de kwalificatie van het onderhoud en de voorzieningen; en
- de (vorige) vastgestelde WOZ-waarden.
Verder zijn van de onroerende zaak de kadastrale gegevens vermeld en van de vergelijkingsobjecten de transportdatum en de verkoopprijs.
2.4. De heffingsambtenaar heeft per e-mail van 16 mei 2022 de grondstaffel behorende bij de onroerende zaak en de gemiddelde indexatiepercentages van de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten aan de gemachtigde verstrekt.
2.5. Op 24 mei 2022 heeft de hoorzitting plaatsgevonden. In de uitspraak op bezwaar van 23 november 2023 is van dit gesprek de volgende samenvatting opgenomen:
Tijdens de hoorzitting van 24 mei 2022 is het volgende aangedragen: [adres2] 9 onderbouwd een lagere waarde. Slechte isolatie met hoge kosten. Ref. verschillen van go en perceel onvoldoende verdisconteerd. Waardevoorstel: € 950.000.
2.6. Namens belanghebbende is op 25 juli 2022 het bezwaar aangevuld. Daarin is onder meer het volgende opgenomen:
2.7. De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 23 november 2022 het bezwaar ongegrond verklaard.
2.8. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen vergoeding van proceskosten toegekend.
3. Geschil
3.1. In geschil is of de heffingsambtenaar de toezendplicht van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ, heeft geschonden en of belanghebbende deswege recht heeft op vergoeding van gemaakte proceskosten.
3.2. Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend, de heffingsambtenaar ontkennend.
3.3. De waarde van de onroerende zaak is niet in geschil.
4. Beoordeling van het geschil
Artikel 40, lid 2, Wet WOZ
4.1. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof nader gesteld dat de toezendplicht van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ, is geschonden en dat hij als grond voor die stelling uitsluitend nog aanvoert dat de onderbouwing van de verstrekte indexeringspercentages niet tijdens de bezwaarfase is verstrekt.
4.2. Volgens belanghebbende is hij hierdoor in zijn belangen geschaad omdat het voor hem onmogelijk was na te gaan hoe de beschikte waarde tot stand is gekomen, waardoor het niet mogelijk was om de waarde te controleren. Daarom was hij genoodzaakt in beroep te gaan, aldus belanghebbende.
4.3. De heffingsambtenaar heeft zich op het standpunt gesteld dat de onderbouwing van de verstrekte indexeringspercentages voortvloeien uit de permanente marktanalyse, die gebaseerd is op openbare gegevens. De taxateur maakt hier volgens de heffingsambtenaar ook een inschatting van.
4.4. Ingevolge artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ, dient aan degene te wiens aanzien een WOZ-beschikking is genomen, en die een voldoende specifiek verzoek doet tot het verstrekken van bepaalde gegevens die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen, maar die wel ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de onroerende zaak, een afschrift van die gegevens te worden verstrekt (vgl. HR 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052).
4.5. Artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ, strekt ertoe dat degene te wiens aanzien een waardebeschikking is genomen bepaalde waardegegevens kan verkrijgen, waarover hij wenst te beschikken om de juistheid van die waardebeschikking te kunnen controleren en om daarmee te kunnen beoordelen of het zinvol is beroep in te stellen (HR 21 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW2326, r.o 3.2 en HR 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052, r.o 4.3.2).
4.6. Het enkele feit dat belanghebbende tijdens de hoorzitting zijn verzoeken om gegevens te verstrekken niet heeft herhaald, ontslaat de heffingsambtenaar niet van zijn wettelijke plicht om die gegevens na een voldoende specifiek verzoek te verstrekken (Hof Arnhem-Leeuwarden 17 oktober 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:8794). Dat zou anders zijn indien belanghebbende het verzoek om verstrekking van bepaalde gegevens in bezwaar uitdrukkelijk en ondubbelzinnig had ingetrokken (Hof Arnhem-Leeuwarden 12 december 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:10571). Dat is hier echter niet aan de orde.
4.7. Het Hof overweegt met betrekking tot de onderbouwing van de indexeringspercentages dat deze niet onder het bereik van de toezendplicht van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ, vallen (Hof Arnhem-Leeuwarden 23 april 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:2837, r.o. 4.14 en 4.15) en dat belanghebbende met de door de heffingsambtenaar verstrekte gegevens zeer wel in staat moet zijn geweest om de juistheid van de waardebeschikking te kunnen (laten) controleren.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Griffierecht en proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof verklaart het hoger beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter in tegenwoordigheid van mr. P.W.L. van den Bersselaar als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 september 2024.
Metadata
Formeel belastingrecht