Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

In deze zaak heeft het Sloveense Hooggerechtshof (Vrhovno sodišče) het HvJ twee prejudiciële vragen gesteld. De eerste vraag gaat over de verplichting van een nationale rechter in laatste aanleg om prejudiciële vragen aan het HvJ voor te leggen, wanneer een partij hierom vraagt in een procedure tot herziening van een uitspraak. De vraag is of artikel 267, derde alinea, VWEU zich verzet tegen een nationale regel of praktijk waarbij de rechter die verplichting niet hoeft te overwegen, zelfs als een partij een valide vraag over Unierecht opwerpt.
De tweede vraag richt zich op de uitleg van artikel 267 VWEU in combinatie met artikel 47, tweede alinea, van het Handvest van de grondrechten van de EU. Het gaat om de vraag of een rechterlijke beslissing om een verzoek tot herziening af te wijzen gemotiveerd moet worden, vooral als een partij uitdrukkelijk heeft gevraagd om prejudiciële verwijzing naar het HvJ.
Advocaat-Generaal (A-G) Emiliou geeft het HvJ in overweging om te oordelen dat een nationale rechterlijke instantie in laatste aanleg wel degelijk verplicht is om te onderzoeken of zij het HvJ om een prejudiciële beslissing moet vragen, als een partij een onderbouwde vraag over het Unierecht stelt. De nationale rechter moet de procedureregels zo uitleggen dat deze in overeenstemming zijn met het Unierecht. Daarnaast geeft de A-G het HvJ in overweging om te oordelen dat in een rechterlijke beslissing waarbij een verzoek om beroep wordt afgewezen, ook moet worden gemotiveerd waarom geen prejudiciële vraag is gesteld, indien daarom is verzocht en de vraag relevant is. De motivering hangt af van de specifieke omstandigheden van de zaak.

Metadata

Rubriek(en)
Europees belastingrecht
Belastingtijdvak
2024 e.v.
Instantie
A-G HvJ
Datum instantie
18 juni 2024
Rolnummer
C-144/23
ECLI
ECLI:EU:C:2024:522
bwbv0001506&artikel=267

Naar de bovenkant van de pagina