Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) en zijn echtgenote waren in de jaren 2007 tot en met 2017 fiscaal partners. Aan X en zijn partner zijn navorderingsaanslagen IB/PVV en vergrijpboetes opgelegd omdat het buitenlands vermogen van X niet in de aangiften is vermeld.

In deze procedure zijn de aan X opgelegde vergrijpboetes in geschil. Voorts is in geschil of recht bestaat op een dwangsom.

In de aangiftebiljetten en de digitale aangiften wordt uitdrukkelijk gevraagd naar buitenlands vermogen. X heeft niet toegelicht waarom hij het buitenlands vermogen niet heeft aangegeven. Er is geen enkele reden waarom X kon menen dat hij die vragen niet hoefde te beantwoorden, te meer omdat het vermogen van X in het buitenland over de jaren heen miljoenenbedragen betreft. Er is sprake van opzet als bedoeld in artikel 67e AWR, oordeelt Rechtbank Gelderland.

De Rechtbank verwerpt de stelling van X dat hij niet verwijtbaar heeft gehandeld. Uit de box 3-arresten en ook uit de gehele box 3-discussie die momenteel leeft kan redelijkerwijs niet worden afgeleid dat een (vermoedelijk) belastingplichtige zijn buitenlandse vermogen geheel niet hoeft aan te geven. De Rechtbank is verder van oordeel dat het nemo-teneturbeginsel niet is geschonden.

De boetes zijn passend en geboden. De Rechtbank matigt de boetes vanwege de lange duur van de procedure en kent een dwangsom toe, omdat de Inspecteur niet tijdig op de bezwaren heeft beslist.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2007-2017
Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum instantie
6 mei 2022
Rolnummer
21/1044; 21/1046; 21/1047; 21/1048; 21/1049; 21/1051; 21/1052; 21/1053; 21/1054; 21/1055; 21/1056
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2022:2289
NLF-nummer
NLF 2022/1222
Aflevering
23 juni 2022
bwbr0002320&artikel=67e,bwbr0002320&artikel=67e

Naar de bovenkant van de pagina