Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Verwijzingszaak HR 18 april 2019, 17/01956, ECLI:NL:HR:2019:625, NLF 2019/1119, met noot van Van Doornik.

X (bv; belanghebbende) is een groothandelaar in accijnsgoederen (minerale oliën) en heeft een vergunning opslag in een accijnsgoederenplaats (hierna: AGP). In Nederland gevestigde oliemaatschappijen en oliehandelaren leveren de minerale oliën aan X en zij levert deze op haar beurt door aan andere handelaren in minerale oliën en tankstations in Nederland. Voor de toepassing van de accijnsheffing maakt X gebruik van de faciliteit van de rechtstreekse aflevering. X heeft als vergunninghouder van de AGP zekerheid gesteld voor de accijns die zij verschuldigd is of kan worden.

In 2015 heeft de Inspecteur geconcludeerd dat het bedrag van de gestelde zekerheid moet worden verhoogd naar € 1.715.000. Hij heeft de door X te stellen zekerheid bij een ‘beschikking wijziging zekerheid’ op dat bedrag vastgesteld.

De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar Rechtbank Noord-Holland voor een nadere beoordeling van het geschilpunt of de Inspecteur de hoogte van de zekerheid bij de beschikking juist heeft vastgesteld.

De Rechtbank verwerpt het standpunt van X dat het arrest en de verwijzingsopdracht van de Hoge Raad in strijd zijn met het Unierecht. Net als de Hoge Raad ziet de Rechtbank geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen aan het HvJ.

De Rechtbank oordeelt dat de Inspecteur het voor 2015 te stellen bedrag aan zekerheid mocht vaststellen op € 1.715.000. Het door X ter zitting ingenomen standpunt dat een verhoging van de zekerheid van het huidige bedrag van € 500.000 tot het door de Inspecteur geëiste bedrag van € 1.715.000 op zichzelf in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en het proportionaliteitsbeginsel valt buiten de omvang van de rechtsstrijd zoals deze in de verwijzingsopdracht aan de Rechtbank is voorgelegd

Hof Amsterdam acht het oordeel van de Hoge Raad juist dat het buiten redelijke twijfel is dat de Accijnsrichtlijn aan Nederland de ruimte laat voor te schrijven dat de belastingplichtige zekerheid moet stellen voor accijns die verschuldigd is geworden wegens uitslag tot verbruik, in afwachting van de voldoening op aangifte daarvan. Er is daarom geen grond aanwezig om een prejudiciële vraag te stellen aan het Gerecht van de EU. De enkele omstandigheid dat de zekerheid voor het destijds aanwezige accijnsbelang de afgelopen zestien jaar afdoende is gebleken, maakt niet dat het verlangen van een hogere zekerheid, in verband met het toegenomen accijnsbelang, disproportioneel of onevenredig zou zijn.

De uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd.

Metadata

Rubriek(en)
Accijnzen
Belastingtijdvak
2015
Instantie
Hof Amsterdam
Datum instantie
10 december 2024
Rolnummer
24/68
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2024:3589
NLF-nummer
NLF 2025/0305
Aflevering
4 februari 2025
bwbr0005251&artikel=56,bwbr0005251&artikel=56,bwbr0005355&artikel=22,bwbr0005355&artikel=22

Naar de bovenkant van de pagina