Direct naar content gaan

Samenvatting

Een man heeft recht op een jaarlijkse uitkering uit een (sub)trust.
In geschil is of deze uitkeringen ingevolge de overgangsregeling van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 in box 1 worden belast.
Rechtbank Den Haag oordeelde van niet omdat geen sprake was van een aan de trustuitkeringen ten grondslag liggende overeenkomst.
Hof Den Haag oordeelde daarentegen dat het recht van de man tegenover de subtrust moest worden aangemerkt als een recht op een periodieke uitkering.
Vervolgens overwoog het Hof dat de uitkeringen op grond van het overgangsrecht belast waren in box I omdat de wetgever bestaande rechten op periodieke uitkeringen die de tegenwaarde van een prestatie vormden, volgens het oude regime wilde belasten.
De wetgever heeft niet bedoeld om rechten gebaseerd op eenzijdige rechtshandelingen uit te sluiten van deze overgangsbepaling, aldus het Hof.
Tegen dit oordeel heeft de man met een drietal middelen cassatieberoep ingesteld.
Conform A-G Niessen verklaart de Hoge Raad het cassatieberoep echter ongegrond.
Het feitelijk oordeel van het Hof dat het recht van de man jegens de subtrust is aan te merken als een recht op een periodieke uitkering is geenszins onbegrijpelijk, aldus de Hoge Raad.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2001, 2002, 2004
Instantie
HR
Datum instantie
26 september 2014
Rolnummer
13/02044
ECLI
ECLI:NL:HR:2014:2776
bwbr0011353&artikel=6.34

Naar de bovenkant van de pagina