X (belanghebbende) heeft bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant en Hof Den Bosch tevergeefs geprocedeerd tegen de aan hem opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 2010 t/m 2016 en de bij navorderingsaanslagen voor de jaren 2010 tot en met 2014 gegeven boetebeschikkingen en de voor de jaren 2015 en 2016 opgelegde aanslagen Zvw.
Vervolgens heeft X cassatieberoep ingesteld, maar de Hoge Raad doet dit af met toepassing van artikel 81 Wet RO.
In het verweerschrift van de staatssecretaris vindt de Hoge Raad echter wel aanleiding om het cassatieberoep gegrond te verklaren. De staatssecretaris wijst erop dat het Hof een aantal navorderingsaanslagen niet tot de juiste, in hoger beroep door de Inspecteur genoemde, bedragen heeft verminderd. De Hoge Raad herstelt dit. Omdat het Hof heeft geoordeeld dat de boetes moeten worden verminderd tot 30% van de nagevorderde belasting, leidt de verlaging van de navorderingsaanslagen tot een evenredige verdere verlaging van de boetes. Daarnaast leidt de verlaging van het inkomen uit werk en woning voor de jaren 2015 en 2016 tot verlaging van de aanslagen Zvw voor die jaren.
BRON
Arrest in de zaak van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de Staatssecretaris van Financiën op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 8 oktober 2020, nrs. 17/00808 tot en met 17/00812; 18/00653 tot en met 18/00665, op het hoger beroep van de Inspecteur en het incidentele hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. BRE 16/4661 tot en met 16/4665), en op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank (nrs. BRE 17/6139 tot en met 17/6143, 18/2133 tot en met 18/2136 en 18/5053 tot en met 18/5056) betreffende aan belanghebbende over de jaren 2010 tot en met 2016 opgelegde (navorderings)aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de bij de navorderingsaanslagen voor de jaren 2010 tot en met 2014 gegeven boetebeschikkingen en de voor de jaren 2015 en 2016 opgelegde aanslagen in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door J.H. Sligchers, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door P, heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2. Beoordeling van de middelen
De Hoge Raad heeft de middelen over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze middelen is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Ambtshalve aanwezig bevonden grond voor cassatie
3.1. In het verweerschrift van de Staatssecretaris vindt de Hoge Raad aanleiding het beroep in cassatie gegrond te verklaren. De Staatssecretaris wijst er op dat het Hof een aantal (navorderings)aanslagen niet tot de juiste, in hoger beroep door de Inspecteur genoemde, bedragen heeft verminderd. De Hoge Raad zal dit herstellen. Omdat het Hof heeft geoordeeld dat de boeten moeten worden verminderd tot 30 procent van de nagevorderde belasting, leidt de verlaging van de navorderingsaanslagen tot een evenredige verdere verlaging van de boeten. Daarnaast leidt de verlaging van het inkomen uit werk en woning voor de jaren 2015 en 2016 ook tot verlaging van de aanslagen in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor die jaren.
3.2. Uit hetgeen hiervoor in 3.1 is overwogen volgt dat de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven.
4. Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken van de Inspecteur, doch uitsluitend voor zover deze betreffen de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2010 tot en met 2014 met de nummers [001], [002], [003], [004], [005] en de daarbij vastgestelde boeten en de aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor de jaren 2015 en 2016,
vermindert de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2010 met nummer [001] tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.138 met behoud van de overige elementen van de aanslag en vermindert de boete tot 30 procent van de nagevorderde belasting,
vermindert de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2011 met nummer [002] tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 59.108 met behoud van de overige elementen van de aanslag en vermindert de boete tot 30 procent van de nagevorderde belasting,
vermindert de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2012 met nummer [003] tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 56.056 met behoud van de overige elementen van de aanslag en vermindert de boete tot 30 procent van de nagevorderde belasting,
vermindert de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2013 met nummer [004] tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 76.255 met behoud van de overige elementen van de aanslag en vermindert de boete tot 30 procent van de nagevorderde belasting,
vermindert de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2014 met nummer [005] tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.527 met behoud van de overige elementen van de aanslag en vermindert de boete tot 30 procent van de nagevorderde belasting,
- vermindert de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2015 tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 47.624 met behoud van de overige elementen van de aanslag,
vermindert de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2016 tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.336 met behoud van de overige elementen van de aanslag,
vermindert de aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor het jaar 2015 tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.436,
vermindert de aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor het jaar 2016 tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.383, en
draagt de Staatssecretaris van Financiën op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 131.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2021.