X (belanghebbende) heeft bij het college van B en W van de gemeente De Bilt een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor vlaggen- en cameramasten ingediend. Omdat het college niet binnen de beslistermijn op de aanvraag van X heeft beslist, is van rechtswege een omgevingsvergunning verleend.
Aan X is een legesaanslag van € 869,69 opgelegd ter zake van de verleende omgevingsvergunning.
X stelt in beroep dat hij geen leges verschuldigd is, omdat het belastbare feit ‘in behandeling nemen van een aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning’ zich niet heeft voorgedaan. Volgens X heeft het college van B en W de aanvraag namelijk niet binnen de beslistermijn in behandeling genomen. Pas na afloop van de beslistermijn heeft hij een ontvangstbevestiging ontvangen.
Naar het oordeel van Rechtbank Midden-Nederland blijkt uit een overzicht van de verrichte handelingen dat de gemeente werkzaamheden heeft verricht die voortvloeien uit de aanvraag. Zo is er advies gevraagd over de aanvraag met betrekking tot de Algemene plaatselijke verordening, het bestemmingsplan en monumenten. De Rechtbank oordeelt dat die werkzaamheden samenhangen met de (voorgenomen) inhoudelijke beoordeling van de aanvraag van X. Daarom is sprake van ‘in behandeling nemen van de aanvraag’ en heeft zich een belastbaar feit voorgedaan. Het beroep is ongegrond.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 augustus 2022 in de zaak tussen
eiser, uit woonplaats, eiser (gemachtigde: mr. J.R. Dobbelsteijn Bisschops),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, verweerder (gemachtigde: mr. P.E. Boersma).
Inleiding
1. Eiser heeft bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt (het college) een omgevingsvergunning voor vlaggen- en cameramasten ingediend. Omdat het college niet binnen de beslistermijn op de aanvraag van eiser heeft beslist, is van rechtswege een omgevingsvergunning verleend.
2. De heffingsambtenaar heeft in een beschikking van 26 juli 2021 een legesaanslag ter hoogte van € 869,69 aan eiser opgelegd voor de verleende omgevingsvergunning. In de uitspraak op bezwaar van 14 december 2021 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de legesaanslag gehandhaafd. Eiser is in beroep gegaan tegen die uitspraak op bezwaar. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
3. De rechtbank heeft het beroep op 15 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar.
Beoordeling door de rechtbank
4. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Eiser voert aan dat hij geen leges verschuldigd is, omdat het belastbaar feit ‘in behandeling nemen van een aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning’ zich niet heeft voorgedaan. Volgens eiser heeft het college de aanvraag namelijk niet binnen de beslistermijn in behandeling genomen. Pas na afloop van de beslistermijn heeft hij een ontvangstbevestiging ontvangen. Eiser verwijst naar een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 7 juli 2015. Eiser is van mening dat er een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag (door het college) moet hebben plaatsgevonden om van ‘in behandeling nemen’ te kunnen spreken.
6. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat het belastbaar feit zich wel heeft voorgedaan. Op de zitting heeft de gemachtigde gezegd dat zodra er acties zijn ondernomen na ontvangst van de aanvraag sprake is van ‘in behandeling nemen’. In het verweerschrift is een weergave van het zaaksysteem van de gemeente opgenomen. Daarin staat dat tijdens de beslistermijn advies is gevraagd aan de APV-adviseurs van de gemeente. Ook is er een advies over het bestemmingsplan geregistreerd. Uit emailberichten blijkt dat de adviseur monumenten de aanvraag heeft beoordeeld.
7. De rechtbank stelt voorop dat in jurisprudentie over het in behandeling nemen van een aanvraag de feitelijk verrichte werkzaamheden centraal staan. Daarbij draait het erom of er vóór de vergunningverlening werkzaamheden zijn verricht die samenhangen met de beoordeling van de aanvraag. De inhoudelijke beoordeling van de aanvraag (door het college) hoeft dus nog niet afgerond te zijn.
8. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het overzicht van de verrichte handelingen dat de gemeente werkzaamheden heeft verricht die voortvloeien uit de aanvraag. Zo is er advies gevraagd over de aanvraag met betrekking tot de APV, het bestemmingsplan en monumenten. Naar het oordeel van de rechtbank hangen die werkzaamheden samen met de (voorgenomen) inhoudelijke beoordeling van de aanvraag van eiser. Daarom is sprake van ‘in behandeling nemen van de aanvraag’ en heeft zich een belastbaar feit voorgedaan.
9. Op de zitting heeft de gemachtigde ook nog aangevoerd dat de heffingsambtenaar de opsomming van de werkzaamheden al in de uitspraak op bezwaar had moeten opnemen. De rechtbank is van oordeel dat het zo laat pas indienen van een nieuwe beroepsgrond in strijd is met een goede procesorde. Overigens is in het bezwaarschrift dat eiser naar de heffingsambtenaar heeft gestuurd enkel in het algemeen aangevoerd dat bij een van rechtswege verleende vergunning geen leges geheven mogen worden. De heffingsambtenaar kan dan in de uitspraak op bezwaar volstaan met een algemene reactie over het beoordelingskader.
10. Eiser heeft in zijn beroepschrift ook een beroepsgrond aangevoerd over de kostendekkendheid van de legesverordening, maar die grond is op de zitting ingetrokken.
Conclusie en gevolgen
11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser de opgelegde legesaanslag moet betalen. Eiser krijgt het griffierecht niet terug en hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van der Knijff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2022.