Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

X heeft als IB-ondernemer een restaurant geƫxploiteerd.
Hij heeft in november 2003 een bouwvergunning ingediend om op zijn perceel een appartementengebouw op te richten en om het bestaande restaurant te vergroten.
In de aangiften over 2003 en 2004 zijn ontwikkelingsrechten en -kosten voor de appartementen in box 3 opgenomen.
De samenhangende lening is als schuld in box 3 verwerkt.
In 2006 heeft X een hoge opbrengst behaald met de verkoop van 31 appartementsrechten.
Deze opbrengst is niet in de aangifte IB/PVV over dat jaar verwerkt.
De Inspecteur heeft een navorderingsaanslag over 2006 opgelegd en stelt dat het voordeel dat is behaald met de verkoop van de appartementsrechten belast is als winst uit onderneming dan wel als resultaat uit overige werkzaamheden.
Hof Den Bosch oordeelt echter evenals Rechtbank Zeeland-West-Brabant dat geen sprake is van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt.
Ook vindt het Hof dat er geen sprake is geweest van kwade trouw.
Tegen dit oordeel heeft de Staatssecretaris cassatieberoep ingesteld.
Met succes. Want de Hoge Raad oordeelt dat het Hof bij zijn beoordeling van de vraag of X te kwader trouw was, ten onrechte aan een tweetal stellingen van de Inspecteur is voorbijgegaan.
Het oordeel is daarom onvoldoende gemotiveerd.
De zaak is verwezen naar Hof Arnhem-Leeuwarden.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2006
Instantie
HR
Datum instantie
25 september 2015
Rolnummer
14/03674
ECLI
ECLI:NL:HR:2015:2798
bwbid=bwbr0&artikel=16,bwbid=bwbr0&artikel=8:63

Naar de bovenkant van de pagina