Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

De rechtskundige kern van deze zaak in cassatie betreft de toepassing van de zogenoemde dagenbreuk zoals bekend uit bijvoorbeeld HR 23 september 2005 (40.179, ECLI:NL:PHR:2005:AP1424) voor de bepaling van de heffingsbevoegdheid over loon dat een inwoner van de ene staat geniet met een dienstbetrekking die gedeeltelijk in een andere staat wordt uitgeoefend. Een eerste vraag die aan de orde is, betreft de juistheid van de opvatting dat in de teller en/of noemer van de dagenbreuk alleen van (hele) dagen kan worden uitgegaan. Een tweede, daarmee verweven vraag, is of juist is de opvatting dat een dag waarop voor de dienstbetrekking is gereisd vanuit/naar het land van de werkgever, aangemerkt moet worden als een (hele) dag waarop is gewerkt in dat land.

De strekking van deze conclusie van A-G Pauwels is dat beide vragen ontkennend beantwoord moeten worden.

De vragen spelen in het kader van de toepassing van artikel 15, lid 1, Verdrag Nederland-Saoedi-Arabië.

Hof Amsterdam is volgens de A-G van een onjuiste rechtsopvatting uitgegaan. Het cassatieberoep van de staatssecretaris is daarom gegrond, aldus de A-G.

Metadata

Rubriek(en)
Internationaal belastingrecht
Belastingtijdvak
2018
Instantie
A-G
Datum instantie
16 augustus 2024
Rolnummer
23/04063
ECLI
ECLI:NL:PHR:2024:851
Auteur(s)
mr. E. Swaving Dijkstra
Belastingdienst
NLF-nummer
NLF 2024/2051
Aflevering
17 september 2024
Judoregnummer
JCDI:NFB6563
bwbv0003071&artikel=15,bwbv0003071&artikel=15

Naar de bovenkant van de pagina