Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

In deze zaak stelt X (belanghebbende) in hoger beroep dat Rechtbank Noord-Holland ten onrechte geen dwangsom heeft toegekend voor de ingebrekestelling van 23 juni 2020 wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar tegen een dwangsombesluit.

De Rechtbank is blijkens haar uitspraak ervan uitgegaan dat de Heffingsambtenaar geen hogere dwangsom verschuldigd kon zijn dan de dwangsom die ter zake van het niet tijdig doen van uitspraak op het bezwaar tegen de WOZ-beschikking is verbeurd.

Hof Amsterdam acht deze beslissing juist, mede gelet op hetgeen is overwogen in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 april 2014 (201302645/1/A3, ECLI:NL:RVS:2014:1290) en 10 december 2014 (201400947/1/A3, ECLI:NL:RVS:2014: 4448) en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 januari 2019 (16/7705 PW, ECLI:NL:CRVB:2019:307). Daaruit volgt dat de ingebrekestelling van artikel 4:17, lid 3, Awb niet een aanvraag is als bedoeld in artikel 4:17, lid 1, Awb.

Een dwangsombesluit dan wel een bezwaar tegen een dwangsombesluit kan derhalve geen voorwerp zijn van het verbeuren van een dwangsom.

Het hoger beroep is ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2020
Instantie
Hof Amsterdam
Datum instantie
21 juli 2022
Rolnummer
21/01694
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2022:2247
NLF-nummer
NLF 2022/1607
Aflevering
18 augustus 2022
bwbr0005537&artikel=4:17,bwbr0005537&artikel=4:17

Naar de bovenkant van de pagina