Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) was gehuwd met Y. Op 21 mei 2019 is een verzoek tot echtscheiding ingediend. De echtscheiding is uitgesproken op 19 februari 2020.

X en Y waren beiden voor de onverdeelde helft eigenaar van een woning. Per eind 2018 was de eigenwoningschuld € 279.633 en in 2018 is een bedrag aan rente betaald van € 7.978. X en Y stonden in 2018 beiden het gehele jaar ingeschreven op het adres van de woning.

In geschil is of de Inspecteur bij de aanslag IB/PVV 2018 van X terecht de in aanmerking te nemen eigenwoningaftrek tot de helft heeft beperkt.

Tussen partijen is niet in geschil dat X en Y het gehele jaar 2018 elkaars partner waren. Volgens X dient de gehele eigenwoningaftrek bij hem in aanmerking genomen te worden op basis van het echtscheidingsconvenant.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant geeft X geen gelijk. Zij merkt op dat in het jaar 2018 nog geen sprake was van een echtscheidingssituatie en dat er evenmin sprake was van een door de beide partners bij de aangifte gemaakte keuze voor de onderlinge verdeling van de eigenwoningaftrek van dat jaar. Derhalve geldt artikel 2.17, lid 3, Wet IB 2001 en heeft de Inspecteur terecht de eigenwoningaftrek tot de helft beperkt.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2018
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum instantie
25 augustus 2022
Rolnummer
21/2956
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:5043
NLF-nummer
NLF 2022/1764
Aflevering
15 september 2022
bwbr0011353&artikel=2.17,bwbr0011353&artikel=2.17

Naar de bovenkant van de pagina