Direct naar content gaan

Samenvatting

In verband met een beursgang van X (bv; belanghebbende) is in maart 2012 door M voor een symbolische waarde een belang toegekend aan dertien managers van X voor een totale waarde van € 20.000.000 (hierna: de aandelentoekenning). Ten tijde van de aandelentoekenning hielden B en C als zelfstandige private-equitypartijen ieder een (indirect) belang van 36,3% in X. M hield een middellijk belang van 1,3% in X.

X heeft overeenkomstig een vso en onder toepassing van artikel 20a Wet LB 1964 ter zake van de aandelentoekenning in mei 2012 loonbelasting ingehouden en afgedragen. In geschil is of X over de aandelentoekenning aan de managers pseudo-eindheffing hoog loon op grond van artikel 32bd Wet LB 1964 (hierna: crisisheffing) is verschuldigd.

Hof Arnhem-Leeuwarden (19 januari 2021, 19/00974, ECLI:NL:GHARL:2021:395, NLF 2021/0614, met noot van Werger) heeft eerst beoordeeld of de aandelentoekenning door M is aan te merken als ‘eigen’ loon waarvoor X inhoudingsplichtig is, dan wel als loon van een derde. Naar het oordeel van het Hof kan uit de door B en C gekozen samenwerkingsvorm vanaf 2006 tot aan de beursgang van X niet anders worden geconcludeerd dan dat het voordeel uit deze aandelentoekenning op één lijn moet worden gesteld met de situatie dat het voordeel in opdracht van en voor rekening van de werkgever wordt verstrekt, zodat sprake is van ‘eigen’ loon. Hieruit volgt dat X inhoudingsplichtig is voor het voordeel ter zake van de aandelentoekenning aan de managers en dat zij dit voordeel tot het genoten loon had moeten rekenen, ook al waren de aandelen toegekend door M. Tussen partijen is niet in geschil dat X in dat geval crisisheffing is verschuldigd over het voordeel dat is genoten uit de aandelentoekenning.

In cassatie stelt X dat (i) het Hof haar ten onrechte als inhoudingsplichtig heeft aangemerkt voor de aandelentoekenning en ten onrechte op basis daarvan dat voordeel tot de grondslag heeft gerekend waarover zij crisisheffing zou zijn verschuldigd; en dat (ii) het voordeel bovendien niet binnen concernverband is verstrekt, nu de aandelenverstrekkende M slechts 1,3% in X hield en dus geen ‘concernmaatschappij’ was.

A-G Wattel is het eens met het oordeel van het Hof. Hij geeft de Hoge Raad in overweging om het cassatieberoep van X ongegrond te verklaren.

Metadata

Rubriek(en)
Loonbelasting
Belastingtijdvak
maart 2013
Instantie
A-G
Datum instantie
16 september 2021
Rolnummer
21/00836
ECLI
ECLI:NL:PHR:2021:842
NLF-nummer
NLF 2021/2369
Aflevering
16 december 2021
bwbr0002471&artikel=20a,bwbr0002471&artikel=20a,bwbr0002471&artikel=32bd,bwbr0002471&artikel=32bd

Naar de bovenkant van de pagina