Fiscale behandeling van aandelenoptierechten in grensoverschrijdende situaties
MvF, 22 november 2024
Samenvatting
Dit besluit is een actualisering van het besluit van 11 februari 2002, IFZ2002/40M. Dit besluit bevat beleid over de heffing van loonbelasting en inkomstenbelasting over voordelen uit aan werknemers toegekende aandelenoptierechten in grensoverschrijdende situaties.
Hieronder staan de belangrijkste wijzigingen ten opzichte van het besluit van 11 februari 2002.
- In alle onderdelen zijn wijzigingen doorgevoerd in verband met de invoering van de Wet aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten.
- Onderdeel 6 (oud) is vervallen in verband met een uitgebreidere toelichting op de toerekening van aandelenoptierechten aan verrichte of te verrichten werkzaamheden in het OESO-commentaar. Die toelichting komt overeen met de Nederlandse zienswijze en is opgenomen in paragraaf 12 van het OESO-commentaar op artikel 15 OESO-Modelverdrag.
- In onderdeel 9 is een goedkeuring opgenomen op grond waarvan de heffing van loonbelasting achterwege gelaten kan worden als het genoten voordeel niet tot het belastbaar inkomen uit werk en woning voor de Wet IB 2001 behoort.
Met de overige redactionele wijzigingen zijn geen inhoudelijke wijzigingen beoogd.
Dit besluit is op 7 december 2024 in werking getreden en werkt terug tot en met 1 januari 2023.
BRON
Loonbelasting en inkomstenbelasting. Fiscale behandeling van aandelenoptierechten in grensoverschrijdende situaties
Directoraat-generaal Belastingdienst/Corporate Dienst Vaktechniek
Besluit van 22 november 2024, nr. 2024-20586
De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.
Dit besluit is een actualisering van het besluit van 11 februari 2002, nr. IFZ2002/40M. Dit besluit bevat beleid over de heffing van loonbelasting en inkomstenbelasting over voordelen uit aan werknemers toegekende aandelenoptierechten in grensoverschrijdende situaties.
1. Inleiding
1.1 Aanleiding
Per 1 januari 2023 is door de Wet aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten de fiscale behandeling van aandelenoptierechten gewijzigd. De gevolgen van deze wijziging voor grensoverschrijdende situaties worden in dit besluit nader uitgewerkt.
1.2 Wijzigingen
Hieronder staan de belangrijkste wijzigingen ten opzichte van het besluit van 11 februari 2002, nummer IFZ2002/40M.
- – In alle onderdelen zijn wijzigingen doorgevoerd in verband met de invoering van de Wet aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten.
- – Onderdeel 6 (oud) is vervallen in verband met een uitgebreidere toelichting op de toerekening van aandelenoptierechten aan verrichte of te verrichten werkzaamheden in het OESO-commentaar. Die toelichting komt overeen met de Nederlandse zienswijze en is opgenomen in paragraaf 12 van het OESO-commentaar op artikel 15 van het OESO Modelverdrag.
- – In onderdeel 9 is een goedkeuring opgenomen op grond waarvan de heffing van loonbelasting achterwege gelaten kan worden als het genoten voordeel niet tot het belastbaar inkomen uit werk en woning voor de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) behoort.
Met overige redactionele wijzigingen zijn geen inhoudelijke wijzigingen beoogd.
2. Afbakening
Dit besluit heeft betrekking op de heffing van loon- en/of inkomstenbelasting over voordelen uit aan werknemers toegekende aandelenoptierechten, in de zin van artikel 10a, zesde lid, Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964), in grensoverschrijdende situaties.
Aandelenoptierechten komen in verschillende varianten voor. Dit besluit behandelt primair aandelenoptierechten die bij uitoefening van die rechten leiden tot het onvoorwaardelijk verkrijgen van aandelen. Bij deze aandelenoptierechten houden voordelen die zien op de periode na uitoefening doorgaans geen verband met verrichte of te verrichten arbeid. Of een voordeel verband houdt met verrichte of te verrichten arbeid is van belang voor de verdragsallocatie (paragraaf 6) maar ook voor de nationaalrechtelijke behandeling (paragraaf 5) en toepassing van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 (paragraaf 7).
Daarnaast komt het voor dat aandelen die worden verkregen door het uitoefenen van een aandelenoptierecht, voorwaardelijk worden verkregen. In dat geval houden voordelen die zien op de periode na uitoefening doorgaans nog wel verband met verrichte of te verrichten arbeid. De fiscale behandeling van dit type aandelenoptierechten kan daarom anders zijn, dit wordt zo veel mogelijk benoemd.
Het is niet mogelijk alle varianten van aandelenoptierechten te behandelen. Bij afwijkende regelingen kan zo goed mogelijk aangesloten worden bij de uitgangspunten van dit besluit.
De term werknemer moet voor de toepassing van dit besluit ruim worden opgevat en kan bijvoorbeeld ook bestuurders omvatten. De term omvat ook belastingplichtigen die loon genieten uit een dienstbetrekking ter zake waarvan de werkgever geen inhoudingsplichtige is in de zin van artikel 6 van de Wet LB 1964. Waar alleen de werknemer in de zin van artikel 2 van de Wet LB 1964 wordt bedoeld, wordt dit benoemd.
De uitdrukking ‘grensoverschrijdende situaties’ moet ruim worden opgevat. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de werknemer die na toekenning van aandelenoptierechten binnen concernverband vanuit Nederland naar het buitenland c.q. vanuit het buitenland naar Nederland wordt uitgezonden. Ook kan gedacht worden aan een werknemer die werkzaam is in meerdere landen waardoor het heffingsrecht over die inkomsten over de betreffende landen verdeeld wordt.
Dit besluit ziet op de heffing van loon- en inkomstenbelasting. De heffing van premies voor de volks- en werknemersverzekeringen, en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet worden niet behandeld.
3. Vertrekpunt voor de heffing van loon- en/of inkomstenbelasting
Het vertrekpunt voor de heffing van loon- en/of inkomstenbelasting in een grensoverschrijdende situatie is de berekening van het belastbare voordeel dat een werknemer op een tijdstip als bedoeld in artikel 13a dan wel artikel 10a van de Wet LB 1964 naar de maatstaven van die wet zou hebben genoten uit de hem toegekende aandelenoptierechten ingeval de desbetreffende situatie zich volledig in Nederland zou hebben voltrokken.
4. Gevolgen Wet aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten
Door de Wet aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten is het heffingsmoment bij aan werknemers toegekende aandelenoptierechten in beginsel niet langer het moment van uitoefening van de aandelenoptierechten maar, als dat moment later is gelegen, het moment waarop de betreffende aandelen verhandelbaar worden.
Bepalend voor de heffing is niet de waarde in het economische verkeer van de aandelenoptierechten op het moment van uitoefenen, maar de waarde in het economische verkeer op het moment van verhandelbaar worden. Voordelen die tussen het moment van uitoefening van de aandelenoptierechten en het verhandelbaar worden van de aandelen worden genoten worden tot het loon gerekend.
Een werknemer kan echter opteren voor heffing op het moment van uitoefening van de aandelenoptierechten ook al zijn de aandelenoptierechten op dat moment nog niet verhandelbaar. In dat geval worden de na dat moment genoten voordelen uit de aandelen, zoals dividend en een toename van de waarde in het economische verkeer, niet tot het loon gerekend.
Wanneer het heffingsmoment valt op het later gelegen moment van verhandelbaar worden moet in grensoverschrijdende situaties onderscheid gemaakt worden tussen twee perioden en de daarop van toepassing zijnde bepalingen uit regelingen ter voorkoming van dubbele belasting.
Periode 1 is de periode voorafgaand aan het uitoefenen van de aandelenoptierechten. Voordelen uit deze periode worden in internationaal verband geacht te worden genoten als werknemer en verband te houden met verrichte of te verrichten werkzaamheden.
Het voordeel dat aan deze periode kan worden toegerekend is gelijk aan het genoten voordeel wanneer de uitgeoefende aandelenoptierechten direct verhandelbaar zouden zijn.
Periode 2 betreft de periode tussen het uitoefenen van de aandelenoptierechten en het verhandelbaar worden van de betreffende aandelen. Voordelen uit deze periode worden in internationaal verband in de regel geacht te worden genoten als aandeelhouder en geen verband te houden met verrichte of te verrichten werkzaamheden.
Het voordeel dat aan deze periode kan worden toegerekend omvat de in deze periode genoten voordelen zoals dividend, evenals de waardestijging in het economische verkeer in deze periode.
Voor de volledigheid merk ik op dat wanneer het heffingsmoment is gelegen op het moment van uitoefening van de aandelenoptierechten, al dan niet door keuze daarvoor door de werknemer, alleen periode 1 van belang is voor de Wet LB 1964.
5. Behandeling aandelenoptierechten binnen de loon- en/of inkomstenbelasting volgens nationale wetgeving
Voordat aan de internationale behandeling kan worden toegekomen, is eerst de nationale behandeling van aandelenoptierechten in grensoverschrijdende situaties van belang.
5.1. Voordelen uit de periode tot aan het uitoefenen van de aandelenoptierechten (periode 1)
Ook in een grensoverschrijdende situatie wordt dit voordeel volgens de Nederlandse nationale wetgeving bij inwoners in het geheel in het loon c.q. het inkomen uit werk en woning begrepen.
Door toepassing van artikel 2, derde tot en met vijfde lid, Wet LB 1964 wordt dit voordeel bij niet-inwoners alleen in de heffing van loonbelasting betrokken voor zover het voordeel als werknemer in de zin van die bepaling wordt genoten. Het voordeel wordt tot het inkomen uit werk en woning voor de inkomstenbelasting gerekend voor zover het ziet op werkzaamheden die in Nederland zijn of worden verricht alsmede aan werkzaamheden die volgens het bepaalde in artikel 7.2, zevende of zeventiende lid, Wet IB 2001 geacht worden in Nederland te zijn of worden verricht.
5.2. Voordelen uit de periode na het uitoefenen van de aandelenoptierechten (periode 2)
Ook in een grensoverschrijdende situatie wordt dit voordeel volgens de Nederlandse nationale wetgeving bij inwoners in het geheel in het loon c.q. inkomen uit werk en woning begrepen.
Door toepassing van artikel 2, derde tot en met vijfde lid, Wet LB 1964 wordt dit voordeel bij niet-inwoners alleen in de heffing van loonbelasting betrokken voor zover het voordeel als werknemer in de zin van die bepaling wordt genoten.
Het voordeel kan voor de inkomstenbelasting niet tot het inkomen uit werk en woning worden gerekend nu het weliswaar loon is, maar geen loon dat wordt genoten ter zake van in Nederland verrichte of te verrichten arbeid. Dit laatste is, afhankelijk van de feiten en omstandigheden, mogelijk anders bij aandelenoptierechten waarbij uitoefening van die rechten leidt tot voorwaardelijke toekenning van aandelen. In dergelijke situaties is het namelijk mogelijk dat voordelen uit periode 2 wel geacht kunnen worden genoten te zijn ter zake van verrichte of te verrichten arbeid.
6. Heffing van loon- en/of inkomstenbelasting indien een belastingverdrag van toepassing is
Ingeval een bilaterale regeling ter voorkoming van dubbele belasting (hierna: een belastingverdrag) van toepassing is, dient aan de hand van dat belastingverdrag te worden beoordeeld of en in welke mate het heffingsrecht aan Nederland wordt toegewezen.
Het OESO-commentaar maakt een onderscheid tussen de inkomsten genoten in de periode voor de uitoefening van de aandelenoptierechten en daarna genoten voordelen. Dit onderscheid houdt in dat voordelen genoten voor uitoefening van aandelenoptierechten worden toegerekend aan verrichte of te verrichten arbeid en het heffingsrecht over die voordelen bepaald wordt door artikel 15 van het OESO Modelverdrag (niet-zelfstandige arbeid). De daarna genoten voordelen worden genoten in de hoedanigheid van aandeelhouder en het heffingsrecht over die voordelen wordt toegewezen op grond van artikel 10 (dividend) of artikel 13 (vermogenswinst) van het OESO Modelverdrag.
Bij aandelenoptierechten waarbij uitoefening van die rechten leidt tot voorwaardelijke toekenning van aandelen, kunnen ook voordelen genoten na het uitoefenen, maar voor het onvoorwaardelijk worden, geacht worden te zijn genoten ter zake van verrichte of te verrichten arbeid (en dus vallen onder de regels die zien op periode 1). Ook dat is internationaal gezien gebruikelijk zoals blijkt uit paragraaf 12 van het OESO-commentaar bij artikel 15 van het OESO Modelverdrag. Het OESO-commentaar komt op deze punten overeen met de Nederlandse zienswijze en is dus in beginsel ook van belang voor belastingverdragen die afwijken van het OESO Modelverdrag. Het is echter, vooral bij van het OESO Modelverdrag afwijkende verdragen, mogelijk dat de verdragsluitende landen bij het sluiten van een verdrag andere afspraken voor ogen hadden. Dat dient per verdrag beoordeeld te worden.
Periode 1
Voor de verdeling van heffingsrechten over de voordelen uit periode 1 wordt in beginsel verwezen naar het desbetreffende OESO-commentaar. Op hoofdlijnen kan gesteld worden dat de heffingsbevoegdheid over de voordelen uit periode 1 toekomt aan het woonland van de werknemer, behalve voor zover het voordeel toegerekend moet worden aan in een andere Staat verrichte arbeid en het heffingsrecht niet op grond van de voorwaarden van artikel 15, tweede lid, OESO Modelverdrag toch aan het woonland is toegewezen.
Wanneer Nederland slechts deels heffingsbevoegd is dient de heffingsbevoegdheid met betrekking tot het voordeel uit de aandelenoptierechten verdeeld te worden. In overeenstemming met het OESO-commentaar wordt de heffingsbevoegdheid in een dergelijk geval tijdsevenredig verdeeld.
Voor bestuurdersbeloningen geldt in beginsel dezelfde systematiek als voor niet-bestuurders beloningen, met dien verstande dat de verdeling van de heffingsbevoegdheid over het belastbare voordeel in grensoverschrijdende situaties geschiedt overeenkomstig de bepalingen die voor bestuurders in het belastingverdrag zijn opgenomen. Bestuurdersbeloningen worden hierna niet afzonderlijk genoemd.
Periode 2
Op de voordelen die zien op periode 2, gelegen tussen de uitoefening van de aandelenoptierechten en het verhandelbaar worden van de aandelen, is het afhankelijk van de aard van dat voordeel welke bepaling uit het belastingverdrag van toepassing is.
Op voordelen die op grond van artikel 10a, dertiende lid, Wet LB tot het loon worden gerekend is het dividendartikel (artikel 10 van het OESO Modelverdrag) van toepassing.
Op een toename van de waarde in het economisch verkeer in deze periode die op grond van artikel 10a, eerste lid, Wet LB tot het loon wordt gerekend is het vermogenswinstartikel (artikel 13 van het OESO Modelverdrag) van toepassing. Zoals eerder aangegeven kan dit anders zijn als de bij uitoefening van de aandelenoptierechten verkregen aandelen voorwaardelijk worden toegekend.
6.1. Inwoners
Bovenstaande houdt in dat bij inwoners in beginsel alle voordelen in de heffing van loon- en/of inkomstenbelasting worden betrokken. Voor de voordelen uit periode 1 kan recht bestaan op voorkoming van dubbele belasting. De voordelen uit periode 2 zijn aan het woonland, Nederland, toegewezen. Daarbij kan recht bestaan op verrekening van buitenlandse belasting, bijvoorbeeld waar het bronland een beperkt heffingsrecht heeft ter zake van tot het loon gerekende dividenduitkeringen.
6.2. Niet-inwoners
Bij niet-inwoners worden van periode 1, na toepassing van een belastingverdrag, alleen de voordelen waarover Nederland heffingsrecht heeft volgens dat verdrag in de heffing van loon- en/of inkomstenbelasting betrokken. De voordelen uit periode 2 kunnen na verdragstoepassing, voor zover ze zien op voordelen die onder het dividendartikel vallen, meestal beperkt in de heffing van loonbelasting worden betrokken. Voor zover een voordeel uit periode 2 onder het vermogenswinstartikel van het belastingverdrag valt kunnen de inkomsten meestal niet in de heffing van loonbelasting worden betrokken.
De inkomsten uit periode 2 kunnen niet in de heffing van inkomstenbelasting worden betrokken bij niet-inwoners omdat die inkomsten niet kwalificeren als Nederlands inkomen volgens hoofdstuk 7 van de Wet IB 2001.
6.3. Beperkte binnenlandse belastingplicht
Een derde vorm van belastingplicht is de beperkte binnenlandse belastingplicht. Het gaat daarbij om een belastingplichtige die naar nationaal recht inwoner is van Nederland maar voor toepassing van een belastingverdrag inwoner is van de andere verdragsluitende Staat. Artikel 2, derde tot en met vijfde lid, Wet LB 1964 zijn op dergelijke belastingplichtigen niet van toepassing nu het naar nationaal recht om inwoners gaat. Voor de inkomstenbelasting geldt eveneens dat het om binnenlandse belastingplichtigen gaat waardoor in beginsel alle voordelen in de heffing van inkomstenbelasting worden betrokken.
Ook bij deze inwoners kan echter op grond van een belastingverdrag recht bestaan op een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting.
7. Heffing van loon- en/of inkomstenbelasting indien geen belastingverdrag van toepassing is
Bij inwoners kan in beginsel in gevallen waarin geen belastingverdrag geldt de heffing zoals beoogd door de Wet aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten volledig worden geëffectueerd. Wel kan unilateraal op basis van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 recht bestaan op voorkoming van dubbele belasting. Voor voordelen uit periode 1 bestaat onder voorwaarden recht op vrijstelling van in het buitenland geheven belasting over het loon. Voor voordelen uit periode 2 bestaat onder voorwaarden recht op verrekening van in het buitenland geheven dividendbelasting.
Bij niet-inwoners kan de heffing zoals beoogd door de Wet aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten worden geëffectueerd conform hetgeen beschreven in onderdeel 5. Verdere beperkingen zijn, gezien het ontbreken van enige regeling ter voorkoming van dubbele belasting, niet van toepassing.
8. Dubbele belasting
Dit besluit bevat uitsluitend het Nederlandse standpunt over de fiscale behandeling van aandelenoptieregelingen in grensoverschrijdende situaties. Een andersluidende opvatting ter zake van de belastingadministraties van andere landen kan in concrete situaties dubbele belastingheffing over voordelen uit aandelenoptierechten veroorzaken. In voorkomend geval kunnen – ingeval Nederland een belastingverdrag met het desbetreffende land heeft gesloten dat voorziet in een procedure voor onderling overleg – de bevoegde autoriteiten van beide landen verzocht worden in overleg te treden teneinde een regeling te treffen op grond waarvan de dubbele belastingheffing ongedaan wordt gemaakt. Voor verdere informatie over die procedure verwijs ik naar het Besluit Onderlinge Overlegprocedures.
9. Goedkeuring
Zoals in onderdeel 5 beschreven worden voordelen uit periode 2 niet tot het belastbaar inkomen uit werk en woning voor de Wet IB 2001 gerekend bij niet-inwoners terwijl wel loonbelasting verschuldigd kan zijn. In veel gevallen kan die situatie voorkomen worden door bij de inhouding van loonbelasting rekening te houden met verdragstoepassing. In het geval van dividenduitkeringen en niet-verdragssituaties kan dat echter niet. Die situatie acht ik onwenselijk. Ik keur daarom op grond van redelijke wetstoepassing het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur onder de volgende voorwaarden goed dat de heffing van loonbelasting over voordelen uit aandelenoptierechten genoten door niet-inwoners achterwege kan blijven.
Voorwaarden
Deze goedkeuring geldt alleen voor inkomen uit periode 2 zoals bedoeld in dit besluit, dat volgens de uitgangspunten van dit besluit niet tot het belastbaar inkomen uit werk en woning voor de Wet IB 2001 kan worden gerekend. De goedkeuring geldt niet voor voordelen uit periode 2 die, bijvoorbeeld omdat ze zien op bij uitoefening van het aandelenoptierecht voorwaardelijk verkregen aandelen, wel geacht worden verband te houden met in Nederland verrichte of te verrichten arbeid.
10. Ingetrokken besluit
Het besluit van 11 februari 2002, nummer IFZ2002/40M is ingetrokken met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit.
11. Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2023.
12. Citeertitel
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit fiscale behandeling van aandelenoptierechten in grensoverschrijdende situaties.
Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.
Den Haag, 22 november 2024
De Staatssecretaris van Financiën
H.G. Roodbeen
hoofddirecteur Fiscale en Juridische Zaken
Metadata
Inkomstenbelasting