De auto van X (belanghebbende) stond op 10 september 2020 om 15.57 uur geparkeerd op een parkeerplaats aan de Oranjesingel te Nijmegen. De parkeercontroleur heeft achter de voorruit van de auto een parkeerticket aangetroffen, waarop te zien was dat de parkeertijd om 15.55 uur eindigde. Hij heeft aan X een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
Vast staat dat de parkeertijd waarvoor X had betaald was verstreken op het moment dat de parkeercontroleur de auto controleerde. Tussen partijen is in geschil of er een gehandicaptenparkeerkaart zichtbaar voor controle achter de voorruit lag.
X heeft verklaard dat hij die middag een bezoek heeft gebracht aan een notariskantoor in Nijmegen. Hij werd vergezeld door de heer A die een gehandicaptenparkeerkaart bezit.
Rechtbank Gelderland heeft geoordeeld dat X niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een gehandicaptenparkeerkaart zichtbaar voor controle achter de voorruit heeft neergelegd. Gelet hierop is de naheffingsaanslag terecht opgelegd.
Dit oordeel wordt in hoger beroep door Hof Arnhem-Leeuwarden bevestigd. Uit de foto’s blijkt dat er geen gehandicaptenkaart bij de voorruit lag. Bovendien heeft A ook in hoger beroep niet expliciet verklaard dat de gehandicaptenparkeerkaart op een zichtbare plaats is gelegd.
Het hoger beroep is ongegrond.
BRON
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de twaalfde enkelvoudige belastingkamer op het hoger beroep van [belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 april 2021, nummer AWB20/5650, in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen (hierna: de Heffingsambtenaar)
Procesverloop
Aan belanghebbende is op 10 september 2020 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, ten bedrage van € 64,40. De Heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Overwegingen
1. Het Hof geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De Rechtbank heeft als volgt overwogen:
‘1. Eiser is eigenaar van de auto met kenteken [kenteken] . Deze auto stond op 10 september 2020 om 15:57 uur geparkeerd op een parkeerplaats aan de Oranjesingel te Nijmegen, zijnde een parkeerplaats waar op dat tijdstip uitsluitend tegen betaling van parkeerbelasting dan wel zonder betaling van parkeerbelasting maar met een gehandicaptenparkeerkaart mag worden geparkeerd.2. De parkeercontroleur heeft achter de voorruit van de auto een parkeerticket aangetroffen, waarop te zien was dat de parkeertijd om 15:55 uur eindigde. Vast staat dus dat de parkeertijd waarvoor eiser had betaald was verstreken op het moment dat de parkeercontroleur de auto van eiser controleerde.3. Tussen partijen is in geschil of er een gehandicaptenparkeerkaart zichtbaar voor controle achter de voorruit lag.4. Eiser heeft verklaard dat hij die middag een bezoek heeft gebracht aan een notariskantoor in Nijmegen. Hij werd vergezeld door de heer [naam1] die een gehandicaptenparkeerkaart bezit. Eiser heeft het parkeerticket en de gehandicaptenparkeerkaart achter de voorruit gelegd. De parkeercontroleur heeft kennelijk niet goed gekeken. Op de foto’s die verweerder in het geding heeft gebracht is volgens eiser – onder meer door weerkaatsing van de zon - niet het gehele dashboard zichtbaar. Tot slot is het proces-verbaal niet ondertekend.5. De voorwaarde om met een gehandicaptenparkeerkaart te mogen parkeren zonder parkeerbelasting te betalen is dat de gehandicaptenparkeerkaart met de daartoe bestemde zijde op een van buiten duidelijk leesbare plaats direct achter de voorruit is geplaatst. De bewijslast, dat aan de voorwaarden voor een vrijstelling is voldaan, ligt bij eiser.6. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een gehandicaptenparkeerkaart zichtbaar voor controle achter de voorruit heeft neergelegd. Uit de foto’s blijkt dat er geen gehandicaptenparkeerkaart achter de voorruit lag, terwijl het parkeerticket wel duidelijk zichtbaar was. Het is niet aannemelijk dat de parkeercontroleur niet goed heeft gekeken omdat de parkeercontroleur van dichtbij een foto heeft gemaakt van het parkeerticket waaruit is af te leiden dat hij het dashboard bekeken heeft. De verklaring van de heer [naam1] maakt het oordeel niet anders aangezien daarin niet expliciet is verklaard dat de gehandicaptenparkeerkaart op een zichtbare plaats is gelegd. Dat het proces-verbaal niet is ondertekend maakt het oordeel evenmin anders aangezien eiser aannemelijk moet maken dat hij heeft voldaan aan de voorwaarden voor een vrijstelling.7. Nu eiser heeft geparkeerd zonder dat er gehandicaptenparkeerkaart zichtbaar voor controle achter de voorruit lag, is de naheffingsaanslag terecht opgelegd.’
3. Ook bij het Hof is uitsluitend in geschil of belanghebbende aanspraak kan maken op de vrijstelling van betalen van parkeerbelastingen op grond van artikel 9 aanhef en letter a van de Verordening Parkeerbelasting 2020 van de gemeente Nijmegen (hierna: de Verordening), nu de bijrijder van belanghebbende, de heer [naam1] , beschikte over een Europese Gehandicapten Parkeerkaart. Het Hof acht de overwegingen van de Rechtbank juist en op goede gronden gegeven. Dat wat in hoger beroep is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Volgens de Verordening dient de geldige Europese Gehandicapten Parkeerkaart duidelijk zichtbaar te zijn aangebracht. Het voorschrift omtrent de wijze waarop een gehandicaptenparkeerkaart in een voertuig moet worden aangebracht is blijkens artikel 55 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer neergelegd in een ministeriële regeling. Deze ministeriële regeling, de Regeling gehandicaptenparkeerkaart, bepaalt in artikel 4 dat de gehandicaptenparkeerkaart op een zodanige wijze bij de voorruit moet worden aangebracht, dat de voorzijde ervan buiten het voertuig behoorlijk leesbaar is. Ook de gehandicaptenparkeerkaart van de heer [naam1] zelf vermeldt dat de kaart bij gebruik aan de voorzijde van het voertuig op een zodanige wijze moet worden aangebracht dat haar voorzijde duidelijk zichtbaar is voor controle. Uit de foto’s blijkt dat er geen gehandicaptenkaart bij de voorruit lag. Bovendien heeft de heer [naam1] ook in hoger beroep niet expliciet verklaard dat de gehandicaptenparkeerkaart op een zichtbare plaats is gelegd.
4. Het hoger beroep is ongegrond.
5. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Harthoorn, raadsheer, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier. De beslissing is op 13 september 2022 in het openbaar uitgesproken.