Direct naar content gaan

Samenvatting

X bewoonde in de jaren 2009 t/m 2011 samen met zijn echtgenote een eigen woning in de zin van artikel 3.111 Wet IB 2001. In 2006 sloot hij met de ABN AMRO (de bank) twee overeenkomsten van geldlening met een gezamenlijke hoofdsom van € 4.537.802 (de geldleningen). Deze geldleningen dienden ter herfinanciering van de bestaande eigenwoninglening. De eerste overeenkomst van geldlening heeft een hoofdsom van € 1.368.660 en ging in op 1 december 2005. Ter zake van deze lening werd een variabele rente overeengekomen ter hoogte van de driemaands Euribor, verhoogd met een opslag van 0,5 procent op jaarbasis. De tweede overeenkomst van geldlening heeft een hoofdsom van € 3.169.142, en ging in op 1 januari 2007. Ter zake van deze lening werd eveneens een rente overeengekomen ter hoogte van de driemaands Euribor, verhoogd met een opslag van 0,5 procent op jaarbasis. Tezelfdertijd heeft X met de bank renteswapovereenkomsten gesloten. X heeft op grond van deze overeenkomsten vergoedingen aan de bank betaald. De vergoedingen heeft X, naast de rente op de leningen, bij zijn aangiften in aftrek gebracht als aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning voor de volgende bedragen: € 110.312 voor 2009, € 166.192 voor 2010 en € 140.690 voor 2011. De Inspecteur heeft deze bedragen niet in aftrek toegelaten.

Hof Den Haag heeft overwogen dat de leningen en de swapovereenkomsten in onderling verband en samenhang moeten worden bezien. Daarvan uitgaande heeft het Hof geoordeeld dat de swapovereenkomsten bewerkstelligen dat jaarlijks een vaste rente (4,8 procent) is verschuldigd. Deze vaste rente is naar het oordeel van het Hof te rekenen tot de aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning in de zin van artikel 3.120, lid 1, aanhef en onderdeel a, Wet IB 2001.

Tegen dit oordeel heeft de staatssecretaris van Financiën cassatieberoep ingesteld en de Hoge Raad verklaart dit gegrond. De door X in het kader van de swapovereenkomsten betaalde bedragen zijn geen vergoeding voor het ter beschikking stellen van een hoofdsom en zijn dus op zichzelf bezien niet aan te merken als rente van geldleningen. X is de swapovereenkomsten aangegaan in samenhang met de herfinanciering van zijn eigenwoningschuld. De partijen bij die herfinanciering hebben die samenhang ook bedoeld. Deze omstandigheden bieden echter onvoldoende grond om de door X op de renteswaps betaalde vergoedingen als rente in aanmerking te nemen. De tekst en strekking van artikel 3.120, lid 1, aanhef en onderdeel a, Wet IB 2001 bieden, anders dan het Hof kennelijk voor ogen heeft gestaan, onvoldoende steun voor een dergelijke benadering, waarbij de geldlening en de daarmee samenhangende swapovereenkomsten voor de toepassing van deze bepaling als één geheel zouden worden beschouwd.

De in het kader van de swapovereenkomsten door X betaalde bedragen kunnen ook niet worden gerekend tot de kosten van geldleningen, oordeelt de Hoge Raad.

Anders Conclusie A-G Wattel.

Voor de financiering van de eigen woning is in de afgelopen jaren door sommige belastingplichtigen gebruikgemaakt van een zogenoemde interest rate swap (IRS) in combinatie met een hypothecaire lening tegen variabele rente. Hierdoor betaalt de belastingplichtige aan de bank de variabele rente met opslag van 0,5% over de lening en de vaste rente inzake de IRS en ontvangt hij de variabele rente inzake de IRS van de bank. Per saldo betaalt hij aan de bank de vaste rente plus een opslag van 0,5%. De vraag is of het bedrag dat de belastingplichtigen per saldo betalen ter zake van de IRS en de lening onder het begrip eigenwoningrente valt en daarmee aftrekbaar is in box 1.

De Hoge Raad heeft de vraag of de vergoeding die belanghebbende aan de bank heeft betaald op grond van de IRS onder het begrip ‘rente van schulden’ in de zin van artikel 3.120, lid 1, aanhef en onderdeel a, Wet IB 2001 valt, strikt juridisch benaderd. Gezien het arrest van de Hoge Raad van 23 september 2016 komt de uitkomst niet geheel uit de lucht vallen, maar voor een andersluidend oordeel was zonder meer iets te zeggen. De advocaat-generaal was in zijn conclusie uitgegaan van een materiële benadering, aangezien volgens hem sprake was van een zodanig nauwe samenhang van de IRS en de geldlening dat de betaling uit hoofde van het swapcontract materieel als rente kan worden geduid. Een dergelijke benadering is conform de jurisprudentie over (samenhangende) risicoafdekkingsinstrumenten in de winstsfeer.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2009-2011
Instantie
HR
Datum instantie
14 juli 2017
Rolnummer
16/05026
ECLI
ECLI:NL:HR:2017:1327
Auteur(s)
mr. T.C. Hoogwout
Erasmus Universiteit Rotterdam
NLF-nummer
NLF 2017/1747
Aflevering
27 juli 2017
Judoregnummer
JCDI:NFB601
bwbr0011353&artikel=3.111,bwbr0011353&artikel=3.120,bwbr0011353&artikel=3.120&lid=1,bwbr0011353&artikel=3.120

Naar de bovenkant van de pagina