Toezendplicht gegevens; KOUDV- en liggingscorrecties en bolletjesgrafieken
Hof Arnhem-Leeuwarden, 25 juni 2024
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(3)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten(1)
- Jurisprudentie(244)
- Commentaar NLFiscaal(12)
- Literatuur(11)
- Recent(11)
- Kennisgroepstandpunt(1)
Samenvatting
In deze WOZ-zaak is in hoger beroep in geschil of de Heffingsambtenaar artikel 40, lid 2, Wet WOZ en/of artikel 7:4, lid 2 en artikel 8:42, lid 1, Awb heeft geschonden.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de Heffingsambtenaar artikel 40, lid 2, Wet WOZ heeft geschonden omdat hij de KOUDV- en liggingscorrecties niet (op diens verzoek) aan X heeft verstrekt. Het Hof verbindt hieraan geen gevolgen omdat X ook zonder deze schending beroep had ingesteld.
Nu gesteld noch gebleken is dat X gebruik heeft gemaakt van het inzagerecht in de bezwaarfase, kan het niet verstrekken van de onderbouwing van de indexeringspercentages – op grond van het arrest van de Hoge Raad van 15 maart 2024 (22/04807, ECLI:NL:HR:2024:289, NLF 2024/0686, met noot van Van der Muur) – niet tot een schending van artikel 7:4, lid 2 en 4, Awb leiden.
De Heffingsambtenaar heeft met het in beroep overleggen van bolletjesgrafieken aan de verplichting van artikel 8:42, lid 1, Awb voldaan. Met die grafieken wordt inzicht geboden in de totstandkoming van de gehanteerde prijsindexcijfers (de trendlijn is zichtbaar gemaakt) en wordt X in staat gesteld deze te controleren. Er bestond voor de Heffingsambtenaar geen aanleiding of plicht om nadere gegevens te verstrekken (vgl. HR 14 juni 2024, 23/02952, ECLI:NL:HR:2024:867, NLF 2024/1486, met noot van Menger, r.o. 4.2).
In hoger beroep heeft X (uiteindelijk) berust in de vastgestelde WOZ-waarde. De door X in hoger beroep verlangde gegevens die ten grondslag liggen aan de bolletjesgrafieken zijn reeds daarom geen zaakstukken, aangezien zij niet meer van belang zijn voor de beoordeling van het geschilpunt over de waarde van de woning.
Het hoger beroep is ongegrond.
BRON
Uitspraak van de elfde enkelvoudige belastingkamer op het hoger beroep van belanghebbende te woonplaats (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 29 juli 2022, nummer UTR21/4556, in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht (hierna: de heffingsambtenaar)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 135 te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2020, voor het jaar 2021 vastgesteld op € 320.000. Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd.
1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord [naam1] namens belanghebbende, alsmede [naam2] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam3] , taxateur.
2. Vaststaande feiten
2.1. In het bezwaarschrift en de aanvulling hierop is verzocht om verstrekking van het taxatieverslag, de grondstaffel, de KOUDV- en liggingsfactoren en -correcties, alsmede (de onderbouwing van) de gehanteerde indexering naar de waardepeildatum voor zowel de woning als de gebruikte vergelijkingspanden.
2.2. De heffingsambtenaar heeft een taxatieverslag beschikbaar gesteld aan belanghebbende. Het taxatieverslag bevat een algemene toelichting op de daarin gehanteerde objectgegevens, waaronder het type woning, de onderdelen, het bouwjaar, de gebruiksoppervlakte en de kaveloppervlakte van de woning en van drie vergelijkingsobjecten. Het taxatieverslag bevat voor de woning en de gehanteerde vergelijkingsobjecten tevens een oordeel over de secundaire objectkernmerken, uitgedrukt in ‘onderhoud’ en ‘voorzieningen’.
2.3. Aanvullend op het voornoemde taxatieverslag heeft de heffingsambtenaar bij e-mail van 26 mei 2021 een grondstaffel en e-mail van 13 september 2021 het voor het objecttype en waardegebied van de woning gemiddelde indexeringspercentage verstrekt.
2.4. In het beroepschrift in eerste aanleg voert belanghebbende aan dat de heffingsambtenaar onvoldoende inzicht heeft geboden in de onderbouwing van het indexeringspercentage en de gehanteerde KOUDV- en liggingscorrecties. Tegen de hoogte van de WOZ-waarde heeft belanghebbende aangevoerd dat de door de heffingsambtenaar gehanteerde vergelijkingsobjecten een lagere waarde onderbouwen. Voorts heeft belanghebbende gewezen op vier alternatieve vergelijkingsobjecten die de door hem de bepleite waarde zouden onderbouwen.
2.5. Op 17 mei 2022 heeft de heffingsambtenaar - ter aanvulling van het verweerschrift in eerste aanleg - een stuk ter onderbouwing van de gehanteerde indexeringspercentages ingebracht. Het betreft een grafische weergave van de marktontwikkeling zoals die volgt uit de permanente marktanalyse (trendobjectwaarde ‘ [plaats1] ’) voor de jaren 2019 en 2020 (hierna: de bolletjesgrafieken). Volgens een mededeling van de heffingsambtenaar zijn de bolletjesgrafieken pas na het indienen van het verweerschrift beschikbaar geworden vanuit de waarderingsapplicatie waarmee wordt gewerkt.
2.6. Ter zitting van de Rechtbank heeft belanghebbende gesteld dat de heffingsambtenaar met de voornoemde bolletjesgrafieken onvoldoende inzicht heeft gegeven in de gehanteerde indexering. De Rechtbank heeft deze stelling in strijd met de goed procesorde geacht en buiten beschouwing gelaten, nu deze pas voor het eerst ter zitting is ingenomen.
3. Geschil
3.1. In hoger beroep is in geschil of de heffingsambtenaar artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ en/of de artikelen 7:4, lid 2, en 8:42, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft geschonden. De beroepsgronden tegen de vastgestelde WOZ-waarde heeft belanghebbende ter zitting van het Hof uitdrukkelijk en ondubbelzinnig ingetrokken.
3.2. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep en toekenning van een proceskostenvergoeding. De heffingsambtenaar beantwoordt deze vraag ontkennend.
4. Beoordeling van het geschil
Schending artikel 40
4.1. Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar de uit artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ voortvloeiende toezendplicht heeft geschonden door, ondanks een daartoe gedaan verzoek in de bezwaarfase, geen inzicht te geven in de KOUDV- en liggingscorrecties en (de onderbouwing van) de gehanteerde indexeringspercentages.
4.2. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat met het verstrekken van de in 2.2 en 2.3 genoemde gegevens, en de hierop gegeven toelichting tijdens de hoorzitting, aan de toezendplicht is voldaan.
4.3. Het Hof overweegt dat de heffingsambtenaar op grond van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ is gehouden om aan degene te wiens aanzien een beschikking is genomen, op verzoek een afschrift van de gegevens te verstrekken die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde. Tussen partijen is niet in geschil dat de heffingsambtenaar de KOUDV- en liggingscorrecties niet heeft verstrekt in de bezwaarfase. Evenmin is in geschil dat belanghebbende hier voldoende specifiek om heeft verzocht.
4.4. Op de gronden die zijn vermeld in de uitspraak van het Hof van 23 april 2024, vallen de KOUDV- en liggingscorrecties onder de reikwijdte van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ. Dit brengt mee dat de heffingsambtenaar verplicht was de KOUDV- en liggingscorrecties aan belanghebbende te verstrekken. Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar door die correcties niet op verzoek te verstrekken vernoemd artikel geschonden. Dat het taxatiesysteem van de heffingsambtenaar de KOUDV- en liggingscorrecties niet aan de hand van percentages maar vaste bedragen toepast en dat deze correcties handmatig kunnen worden aangepast door een taxateur, doet hieraan niet af. Dat de KOUDV- en liggingscorrecties tijdens de hoorzitting (inhoudelijk) zijn besproken, is niet komen vast te staan. De uitspraak op bezwaar, waarin is weergegeven wat tijdens de hoorzitting is besproken, biedt hierover geen uitsluitsel. Daaruit volgt slechts in algemene termen dat belanghebbende is geïnformeerd over de wijze waarop de heffingsambtenaar de KOUDV- en liggingsfactoren gebruikt en ontsluit.
4.5. Ten aanzien van de indexeringspercentages en onderbouwing hiervan merkt het Hof op dat deze niet als zodanig aan de waardevaststelling ten grondslag liggen en daarmee buiten de reikwijdte van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ vallen. De stelling van belanghebbende dat het niet aanleveren van de indexeringspercentages en onderbouwing hiervan een schending van de toezendplicht oplevert, slaagt derhalve niet.
4.6. Indien, zoals hier, sprake is van een schending van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ dient het Hof te beoordelen of belanghebbende door die schending is benadeeld. Gelet op hetgeen belanghebbende in beroep tegen de waardebeschikking heeft aangevoerd (zie 2.4.), acht het Hof het aannemelijk dat belanghebbende ook beroep had ingesteld wanneer de heffingsambtenaar artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ niet zou hebben geschonden. Het Hof wijst hiertoe op de vier alternatieve vergelijkingsobjecten die belanghebbende heeft aangeleverd, waaruit valt af te leiden dat belanghebbende op basis van eigen onderzoek – los van de door de heffingsambtenaar gebezigde onderbouwing – aanleiding zag om beroep in te stellen. Het Hof concludeert dat belanghebbende niet is benadeeld door de vorenbedoelde schending en passeert dat gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Nu aannemelijk is dat belanghebbende ook kosten gemaakt zou hebben wanneer de toezendplicht niet was geschonden, ziet het Hof in de schending van de toezendplicht geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van griffierecht.
Schending artikelen 7:4 en/of 8:42 van de Awb
4.7. Voorts stelt belanghebbende dat het indexeringspercentage onvoldoende is onderbouwd met de door de heffingsambtenaar aangeleverde bolletjesgrafieken (zie 2.5.). Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar ook inzicht had moeten bieden in de onderliggende verkoopinformatie van de transactiecijfers die in de bolletjesgrafieken gebruikt zijn, nu deze informatie onderdeel is van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Bovendien wijst belanghebbende op het feit dat het in de taxatiematrix genoemde indexeringspercentage voor het jaar 2020 (13,8%) afwijkt van hetgeen uit de bolletjesgrafieken volgt (8,2%).
4.8. De heffingsambtenaar stelt dat de onderbouwing van het indexeringspercentage berust op openbare informatie, namelijk recente transactiecijfers voor dit woningtype binnen het waardegebied van de woning binnen de gemeente. Volgens de heffingsambtenaar kon belanghebbende derhalve zelf controleren of het indexeringspercentage juist is.
4.9. Het Hof overweegt dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase - op grond van artikel 7:4, lid 2 en lid 4, van de Awb – gehouden is om voorafgaand aan het horen de op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage te leggen en daarvan, op verzoek van belanghebbende, afschriften te verstrekken. In het arrest van 15 maart 2024 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat er geen recht op het verkrijgen van afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken bestaat, indien belanghebbende geen gebruik heeft gemaakt van het inzagerecht.
4.10. Nu gesteld noch gebleken is dat belanghebbende gebruik heeft gemaakt van het inzagerecht in de bezwaarfase, kan het niet verstrekken van de onderbouwing van de indexeringspercentages - op grond van het voornoemde Hoge Raad arrest van 15 maart 2024 - niet tot een schending van artikel 7:4, lid 2 en 4, van de Awb leiden. Dit neemt niet weg dat het belanghebbende vrijstaat om in de (hoger)beroepsfase opnieuw te klagen over het ontbreken van bepaalde op de zaak betrekking hebbende stukken.
4.11. In zijn beroepschrift bij de Rechtbank heeft belanghebbende erover geklaagd dat niet inzichtelijk is gemaakt of en, zo ja, hoe de verkoopcijfers van de vergelijkingsobjecten zijn geïndexeerd naar de waardepeildatum. Volgens belanghebbende is hierdoor niet te controleren of de gehanteerde indexering correct is.
4.12. In het verweerschrift bij de Rechtbank heeft de heffingsambtenaar aangegeven dat het verstrekte prijsindexcijfer voortkomt uit de permanente marktanalyse. In aanvulling op het verweerschrift heeft de heffingsambtenaar de bolletjesgrafieken verstrekt. Dit betreft - volgens de toelichting - een grafische weergave van de prijsindexcijfercijfers voor de jaren 2019 en 2020 uit de permanente marktanalyse, waarbij de bolletjes staan voor verkopen van rijwoningen in [plaats1] in die jaren.
4.13. Het Hof overweegt als volgt. In de (hoger)beroepsfase dient de heffingsambtenaar – op grond van artikel 8:42, lid 1, van de Awb – de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter te zenden, die de griffier vervolgens zo spoedig mogelijk ter beschikking van belanghebbende stelt. De bepaling strekt ertoe dat de gegevens die van belang zijn voor de beoordeling van het in (hoger) beroep bestreden besluit van de heffingsambtenaar aan de rechter – en de wederpartij – beschikbaar worden gesteld. De in die bepaling neergelegde verplichting heeft ten doel te waarborgen dat een geschil over een door de heffingsambtenaar genomen besluit wordt beslecht op basis van alle relevante feitelijke gegevens die aan de heffingsambtenaar ter beschikking staan, zodat de belanghebbende zich daarover kan uitlaten en de rechter daarmee bij zijn beoordeling rekening kan houden.
4.14. Tot de op grond van artikel 8:42, lid 1, van de Awb over te leggen stukken behoren alle stukken die de inspecteur ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten. De verplichting tot overlegging van stukken strekt zich ook uit tot stukken die pas in de loop van het beroep of hoger beroep ter beschikking van de heffingsambtenaar zijn gekomen. Indien dergelijke stukken ter beschikking van de heffingsambtenaar komen na afloop van de in artikel 8:42 van de Awb bedoelde termijn, dient hij deze alsnog onverwijld aan de rechter toe te zenden. Tot de op de zaak betrekking hebbende stukken behoren niet slechts de stukken die de heffingsambtenaar heeft gebruikt ter onderbouwing van zijn besluit. Daartoe behoren in beginsel ook stukken die de heffingsambtenaar wel ter beschikking staan of hebben gestaan maar die hij niet heeft gebruikt ter onderbouwing van zijn besluit. Stukken die de heffingsambtenaar wel heeft gebruikt ter onderbouwing van zijn besluit, maar die voor de beoordeling van de zaak door de rechter niet (langer) van belang zijn, behoren niet tot de op de zaak betrekking hebbende stukken.
4.15. Gegevens die worden opgeslagen, bewerkt, verwerkt of beheerd in systematische gegevensverzamelingen (databases) hebben in beginsel op de zaak betrekking voor zover zij van belang zijn voor, en voor de heffingsambtenaar raadpleegbaar zijn met het oog op de aan de orde zijnde zaak. Deze gegevens vormen het op de zaak betrekking hebbende stuk, dat in de vorm van een afdruk of op een andere geschikte wijze ter beschikking moet worden gesteld. Indien een door de heffingsambtenaar genomen besluit geheel of ten dele het resultaat is van een geautomatiseerd proces - zoals de modelmatige waardebepaling in het kader van de uitvoering van de Wet WOZ - en de belanghebbende de juistheid van de bij dat geautomatiseerde proces gemaakte keuzes en van de daarbij gebruikte gegevens en aannames wil controleren en zo nodig gemotiveerd betwisten, moet de heffingsambtenaar zorgdragen voor de inzichtelijkheid en controleerbaarheid van die keuzes, aannames en gegevens.
4.16. Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar met het overleggen van de bolletjesgrafieken in beroep aan de verplichting van artikel 8:42, lid 1, van de Awb voldaan. Met die grafieken wordt inzicht geboden in de totstandkoming van de gehanteerde prijsindexcijfers (de trendlijn is zichtbaar gemaakt) en wordt belanghebbende in staat gesteld deze te controleren. Bijvoorbeeld welke keuzes zijn gemaakt (selectie van verkooptransacties op woningtype ‘rijwoning’ en waardegebied ‘ [plaats1] ’) en hoeveel transacties de trend hebben bepaald (het aantal bolletjes). Belanghebbende heeft slechts in algemene termen gesteld dat met de bolletjesgrafieken de gehanteerde prijsindexcijfers onvoldoende inzichtelijk zijn gemaakt, maar de gemaakte keuzes en de daarbij gebruikte gegevens en aannames verder niet betwist. Er bestond voor de heffingsambtenaar dan ook geen aanleiding of plicht om nadere gegevens te verstrekken.
4.17. In hoger beroep heeft belanghebbende (uiteindelijk) berust in de vastgestelde waarde. De door belanghebbende in hoger beroep verlangde gegevens die ten grondslag liggen aan bolletjesgrafieken zijn reeds daarom geen op de zaak betrekking hebbende stukken meer in de zin van artikel 8:42, lid 1, van de Awb, aangezien zij niet meer van belang zijn voor de beoordeling van het geschilpunt over de waarde van de woning.
4.18. Dat in de taxatiematrix voor het jaar 2020 is uitgegaan van een ander (hoger) indexeringspercentage dan het percentage dat volgt uit de bolletjesgrafiek voor dat jaar, maakt dat – gelet op het voorgaande – niet anders. Dat heeft belanghebbende er niet van weerhouden te berusten in de vastgestelde waarde.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Griffierecht en proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.R. Woeltjes, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. J. Hollander als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2024.
Metadata
Lokale heffingen