X (belanghebbende) is sinds 2016 eigenaar van een recreatiewoning in de gemeente Sluis. Zij heeft haar hoofdverblijf in a-land en dus buiten de gemeente Sluis. De woning wordt niet verhuurd aan derden en staat enkel aan X ter beschikking. Aan X is voor de woning een aanslag forensenbelasting opgelegd over het jaar 2020 tot een bedrag van € 1.830,50.
X stelt dat het voor haar in 2020 niet mogelijk was om meer dan 90 dagen gebruik te maken van de woning, omdat er als gevolg van corona restricties waren voor uitreis, doorreis en inreis. Vanaf 30 maart 2020 was voorts sprake van een verbod op recreatief nachtverblijf in de provincie Zeeland.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant overweegt dat deze reisbeperkingen gedurende een beperkte periode in het jaar 2020 hebben geleid tot een beperking van de gebruiksmogelijkheden van recreatiewoningen in Zeeland. Ook als daarmee rekening wordt gehouden, moet worden vastgesteld dat de woning in het jaar 2020 meer dan 90 dagen aan X ter beschikking heeft gestaan.
Van een willekeurige en onredelijke belastingheffing is volgens de Rechtbank geen sprake bij de tariefstelling zoals die in de verordening voor het jaar 2020 is vastgelegd.
Het beroep is ongegrond. De aanslag blijft in stand.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 november 2023 in de zaak tussen
belanghebbende uit plaats 1 (land), belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van SaBeWa (gemeente Sluis), de heffingsambtenaar.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 18 februari 2021.
1.1. De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een aanslag forensenbelasting opgelegd over het jaar 2020 voor de woning aan de [adres] te [plaats 2] tot een bedrag van € 1.830,50.
1.2. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3. De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4. De rechtbank heeft het beroep op 27 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft namens de heffingsambtenaar [naam] deelgenomen. Belanghebbende was met voorafgaande kennisgeving niet aanwezig.
Feiten
2. Belanghebbende is sinds 2016 eigenaar van de recreatiewoning aan de [adres] te [plaats 2] (de woning). Belanghebbende heeft haar hoofdverblijf in [plaats 1] ( [land] ) en dus buiten de gemeente Sluis. De woning wordt niet verhuurd aan derden en staat enkel aan belanghebbende ter beschikking.
2.1. De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende in voorgaande jaren aanslagen voor de forensenbelasting opgelegd, voor het jaar 2017 (€ 638,40), 2018 (€ 663,95) en 2019 (€ 1.047,40).
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt of de aanslag forensenbelasting 2020 terecht is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet en is de aanslag terecht opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
5. Op grond van artikel 223, eerste lid, van de Gemeentewet kan een forensenbelasting worden geheven van de natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, op meer dan negentig dagen van het jaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden. De gemeente Sluis maakt gebruik van de mogelijkheid forensenbelasting te heffen.
5.1. Er mag echter geen aanslag forensenbelasting worden opgelegd aan een eigenaar die zijn woning (vrijwel) het gehele jaar aan een derde ter beschikking stelt voor verhuur (a) als die eigenaar in het geheel geen gebruik maakte van zijn woning, anders dan nodig was om deze voor verhuur gereed te maken (de a-grond), of (b) als de som van het aantal dagen van eigen gebruik en van het aantal dagen waarop de woning niet werd gebruikt, maar waarop deze moet worden geacht door die eigenaar beschikbaar te zijn gehouden voor zich of zijn gezin, niet meer dan 90 is (de b-grond).
Gronden belanghebbende
6. Vast staat dat belanghebbende in het jaar 2020 haar hoofdverblijf niet in de gemeente Sluis had. Belanghebbende stelt dat het voor haar in 2020 niet mogelijk was om meer dan 90 dagen gebruik te maken van de woning in [plaats 2] , omdat er als gevolg van corona restricties waren voor uitreis, doorreis en inreis. Belanghebbende heeft aangevoerd dat vanaf 30 maart 2020 sprake was van een verbod op recreatief nachtverblijf in de provincie Zeeland.
6.1. De rechtbank overweegt dat deze reisbeperkingen gedurende een beperkte periode in het jaar 2020 hebben geleid tot een beperking van de gebruiksmogelijkheden van recreatiewoningen in Zeeland. Ook als daarmee rekening wordt gehouden, moet worden vastgesteld dat de woning in het jaar 2020 meer dan 90 dagen aan belanghebbende ter beschikking heeft gestaan.
7. Belanghebbende stelt verder dat sprake is van ongelijke behandeling wat betreft de aftopping van het tarief van 3,5‰ op woningen tot € 700.000. Hierdoor is geen sprake van een evenredige heffing voor bezitters van minder dure en duurdere woningen. Bovendien is het tarief van de forensenbelasting fors verhoogd, waardoor de belasting geen bijdrage meer is tot de gemeentelijke voorzieningen, maar exploitatie.
7.1. De rechtbank overweegt dat het de gemeente binnen de grenzen van artikel 219 en 223 van de Gemeentewet vrij staat om forensenbelasting te heffen, daarvoor een heffingsgrondslag te bepalen en een tarief vast te stellen. De uitkomst van deze vrijheid mag echter niet leiden tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing.De gemeenteraad van de gemeente Sluis heeft besloten om met ingang van 2020 de heffingsgrondslag van de forensenbelasting te wijzigen. Vanaf 2020 wordt deze belasting berekend op basis van een promillage van de waarde voor de onroerende-zaakbelastingen in plaats van op basis van een gestaffelde waarde, zij het met een minimumheffing van € 350 en een maximum van € 2.450. Naar het oordeel van de rechtbank is van een willekeurige en onredelijke belastingheffing geen sprake bij de tariefstelling zoals die in de Verordening voor het jaar 2020 is vastgelegd.
8. Tevens voert belanghebbende aan dat eigenaren met een verhuurcontract die leegstand hadden, geen forensenbelasting moesten betaalden. Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar de bezettingsgraad niet heeft gecontroleerd.
8.1. Ter zitting is door de heffingsambtenaar aangevoerd dat bij eigenaren met verhuurcontracten wordt gecontroleerd op beschikbaarheid en eigen gebruik door de verhuurder van de woning. De rechtbank is van oordeel dat dit overeenkomt met de lijn als verwoord in overweging 5.1. In dit geval is geen sprake van verhuur en gaat de vergelijking met verhurende eigenaren niet op.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de aanslag forensenbelasting terecht is opgelegd en gehandhaafd blijft.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van W.M.C. Oomen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2023.