Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juni 2024 in de zaak tussen
eiser, uit woonplaats, eiser
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, de heffingsambtenaar (gemachtigde: B. Boersma).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 19 juni 2023.
1.1. De heffingsambtenaar heeft op 5 juli 2022 aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd met aanslagnummer [aanslagnummer] . Eiser heeft hier bezwaar tegen gemaakt dat is ontvangen op 8 juli 2022.
1.2. De heffingsambtenaar heeft, met de bestreden uitspraak van 19 juni 2023, het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de naheffingsaanslag gehandhaafd. Eiseres heeft op 6 augustus 2023 beroep ingesteld.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 7 mei 2024 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. De gemachtigde van de heffingsambtenaar heeft hier aan deelgenomen. Eiser heeft bij aanvang van de zitting telefonisch aangegeven niet deel te zullen nemen aan de zitting.
Beoordeling door de rechtbank
2. Eiser stelt dat niet binnen de wettelijke termijn is beslist op het bezwaar tegen de betreffende naheffing parkeerbelasting, zodat de uitspraak zonder gevolg dient te blijven. Eiser beroept zich daarbij op de wettelijke termijn zoals bedoeld in artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en verwijst naar de bijlage âWettelijke afhandelingstermijnen BghUâ.
2.1. De heffingsambtenaar stelt dat omdat het bezwaarschrift zich richt op gemeentelijke belastingen, de afwijking uit artikel 236 lid 2 Gemeentewet geldt. Daaruit volgt dat uitspraak moet worden gedaan in het kalenderjaar waarin het bezwaarschrift is ontvangen. Deze termijn is niet gehaald gezien het feit dat de uitspraak op 7 juli 2023 per post via PostNL aan belanghebbende is verzonden. De heffingsambtenaar stelt dat de overschrijding van de beslistermijn niet tot gevolg heeft dat er geen uitspraak meer gedaan hoeft te worden. Het bestuursorgaan blijft altijd verplicht een besluit te nemen. De heffingsambtenaar wijst daarbij op de mogelijkheden uit de Awb tot het in gebreke stellen van het betreffende bestuursorgaan en het indienen van een beroep niet tijdig beslissen. De heffingsambtenaar wijst op het feit dat dit in dit geval niet is gebeurd en stelt nogmaals dat het overschrijden van de afhandelingstermijn geen (juridische) gevolgen kent.
2.2. De rechtbank is het eens met de heffingsambtenaar en geeft eiser dus geen gelijk.
De heffingsambtenaar had uiterlijk 31 december 2022 een besluit moeten nemen. De wettelijke termijnen voor het nemen van besluiten zijn echter geen fatale termijnen, maar termijnen van orde. Overschrijding van de termijnen betekent daarom niet dat de beslissing op bezwaar reeds op die grond voor vernietiging in aanmerking komt. Er is geen wettelijk voorschrift dat bepaalt dat in een dergelijk geval het desbetreffende besluit niet in stand kan blijven. Gelet hierop komt de bestreden uitspraak op bezwaar niet voor vernietiging in aanmerking. Het beroep is daarom ongegrond.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr.T. Mennen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2024.