In deze zaak heeft de Inspecteur de aan X (belanghebbende) opgelegde aanslag IB/PVV 2018 na bezwaar verminderd naar een belastbaar inkomen van € 554.592 (was € 901.657) en de belastingrente van € 56.1010 verlaagd naar € 8.893. Daarnaast heeft hij aan X een kostenvergoeding van € 592 toegekend.
Bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant voert X aan dat de Inspecteur onzorgvuldig heeft gehandeld en dat zij daarom recht heeft op een integrale proceskostenvergoeding.
De Rechtbank stelt vast dat X de aangepaste aanslag cijfermatig juist vond en geen verdere verlaging heeft verlangd. Het beroep tegen de aanslag wordt daarom ongegrond verklaard. Ook tegen het bedrag van de belastingrente heeft X geen zelfstandige gronden aangevoerd, waardoor dit bedrag wordt gehandhaafd.
Ten aanzien van de proceskostenvergoeding oordeelt de Rechtbank dat X niet heeft bewezen dat de Inspecteur ‘tegen beter weten in’ heeft gehandeld of ernstig onzorgvuldig is geweest. De aanslag is ter behoud van rechten opgelegd om termijnoverschrijding te voorkomen, wat de Inspecteur vooraf heeft gecommuniceerd. Daarom bestaat geen grond voor een integrale proceskostenvergoeding. De toegekende forfaitaire vergoeding is tot het juiste bedrag vastgesteld.
Het beroep van X wordt ongegrond verklaard.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2024 in de zaak tussen
belanghebbende, uit plaats, belanghebbende (gemachtigde: mr. B. Jorissen),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 27 september 2023.
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 901.657 (de aanslag).
1.2. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 56.101 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.3. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 554.592. Tevens is de belastingrente verminderd naar € 8.893 en is een kostenvergoeding toegekend van € 592 conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit).
1.4. De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5. De inspecteur heeft een nader stuk ingediend. Deze is in afschrift verstrekt aan belanghebbende.
1.6. De rechtbank heeft het beroep op 9 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende, de gemachtigde, [naam 1] en [naam 2] en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en [inspecteur 2] Msc en mr. [inspecteur 3].
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de aanslag, na de uitspraak op bezwaar, te hoog is vastgesteld. Tevens beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op een integrale proceskostenvergoeding. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is de aanslag, zoals deze luidt na de uitspraak op bezwaar, niet te hoog vastgesteld. Tevens is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende geen aanspraak maakt op een (integrale) proceskostenvergoeding. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
4. Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV gedaan over het jaar 2018.
4.1. De inspecteur heeft bij brief van 4 februari 2022 aangegeven af te zullen wijken van de aangifte van belanghebbende. Hierin staat, voor zover thans van belang, het volgende:
“Ter behoud van rechten(…)Indien u als gemachtigde van de heer en mevrouw [belanghebbende] en de Belastingdienst niet voor het verstrijken van de verjaringstermijn van de aanslagregeling (art. 11, lid 3 AWR) niet nader tot elkaar komen (een vaststellingsovereenkomst met duidelijke afspraken), ben ik genoodzaakt om de aanslagen IB/PVV en ZVW 2018 ter behoud van rechten op te leggen. ”
4.2. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gedeeltelijk gegrond verklaard, het belastbaar inkomen uit werk en woning alsmede de in rekening gebrachte belastingrente verlaagd en een kostenvergoeding toegekend voor de bezwaarfase (zie 1.3).
Motivering
Hoogte aanslag
5. Ter zitting is door de rechtbank aandacht gevraagd voor de omstandigheid dat namens belanghebbende een uitvoerig beroepschrift is ingediend maar dat namens belanghebbende niet is aangeven dat de uitspraak op bezwaar over de aanslag cijfermatig onjuist is. Ook in de paragraaf ‘conclusie en verzoek’ van het beroepschrift heeft de rechtbank geen stelling of verzoek kunnen vinden over wat belanghebbende verzoekt ten aanzien van de aanslag, of de redenen daartoe. Hoe de rechtbank het begrijpt komt belanghebbende op exact dezelfde aanslag uit, zij het misschien op basis van een andere juridische redenering.
5.1.Ter zitting is desgevraagd namens belanghebbende expliciet en meermaals verklaard dat de aanslag, zoals deze luidt na de uitspraak op bezwaar, in de optiek van belanghebbende cijfermatig juist is en dat er voor verdere verlaging geen reden bestaat.
5.2. Gelet hierop bestaat er geen geschil over de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de aanslag. De rechtbank verklaart het beroep gericht tegen de uitspraak op bezwaar over de aanslag dan ook ongegrond.
Belastingrente
5.3.Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.
Hoogte proceskostenvergoeding
5.4. Belanghebbende is van mening dat de inspecteur veroordeeld dient te worden tot een integrale proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase en ook – als de rechtbank het goed begrijpt - voor de beroepsfase. Indien dat niet aan de orde is, dan is er geen geschil tussen partijen over de hoogte van de toegekende proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase.
5.5. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft belanghebbende aangevoerd dat de zaak nogal rommelig verliep omdat de inspecteur over meerdere jaren en ter behoud van rechten aanslagen heeft opgelegd. Dit was verwarrend voor belanghebbende. Bovendien zag zij zich genoodzaakt om kosten te maken omdat namens de inspecteur 14 personen betrokken waren bij de afhandeling van de aanslagen en bezwaren van belanghebbende. Ook heeft de inspecteur, volgens belanghebbende, ‘tegen beter weten in’ geprocedeerd.
De inspecteur heeft gesteld dat geen sprake is ‘tegen beter weten in’ procederen, de aanslagen ter behoud van rechten zijn opgelegd en dat ook zo is medegedeeld. De termijn dreigde te verlopen. Verder is de inspecteur van mening dat hij niet ernstig onzorgvuldig heeft gehandeld.
5.6. De rechtbank overweegt als volgt. Voor toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit is grond, indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden. Deze regel sluit niet uit dat ook in andere gevallen – bijvoorbeeld indien het bestuursorgaan ernstig onzorgvuldig heeft gehandeld – aanleiding kan bestaan om, alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemend, af te wijken van de forfaitaire bedragen van het Besluit.
5.7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende, aan de hand van wat zij heeft aangevoerd, niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van ‘tegen beter weten in’ handhaven van een aanslag of procederen door de inspecteur. De inspecteur dreigde uit de termijn te lopen voor het opleggen van de aanslag, heeft ter behoud van rechten de aanslag opgelegd en heeft dat voorafgaand gecommuniceerd (zie 4.1). Dat heeft uiteraard gevolgen voor belanghebbende maar naar het oordeel van de rechtbank treft de inspecteur geen verwijt dat kan leiden tot een integrale proceskostenvergoeding. Voor dat geval is niet in geschil dat de toegekende vergoeding voor de bezwaarfase juist is vastgesteld.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 20 november 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.