Direct naar content gaan

Samenvatting

Aan X (bv; belanghebbende) is bij een derde voorlopige aanslag vpb belastingrente in rekening gebracht. Daarbij is ook rente in rekening gebracht over de periode van 1 juli 2017 tot 24 maart 2018, toen het bedrag van de belasting waarover die rente is berekend reeds was betaald vanwege de door X betaalde eerste voorlopige aanslag.

In geschil is of deze belastingrente terecht is berekend.

Hof Den Haag heeft onder meer geoordeeld dat de berekening van belastingrente bij opwaartse herziening van een voorlopige aanslag, zonder rekening te houden met eerdere betaling(en), niet in strijd is met het doel en de strekking van de belastingrenteregeling. Daarbij heeft het Hof overwogen dat uit de wetsgeschiedenis volgt dat de zogeheten ‘compensatiegedachte’ is losgelaten met de introductie van de belastingrenteregeling per 1 januari 2013, en dat sindsdien slechts relevant is of door een verzuim van de belastingplichtige of de Inspecteur de oplegging van de aanslag lang op zich heeft laten wachten (de ‘verzuimgedachte’).

X heeft cassatieberoep ingesteld en de Hoge Raad verklaart dat gegrond.

De verzuimrenteregelingen waarbij de fiscale wetgever heeft willen aansluiten, veronderstellen een nog niet betaalde hoofdsom en te compenseren renteschade. Hoofdsom en renteschade ontbreken echter in een geval als het onderhavige voor zover het de periode betreft dat de Belastingdienst beschikte over het verschuldigde belastingbedrag.

In zoverre is daarom geen belastingrente verschuldigd, oordeelt de Hoge Raad.

De Hoge Raad merkt nog op dat belastingrente wordt berekend over de periode tussen de dagtekening van een aanslagbiljet en de uiterste datum waarop de desbetreffende belastingaanslag moet zijn betaald, ook in gevallen waarin die aanslag vóór het einde van de betaaltermijn is betaald. Hoewel ook in zoverre de situatie kan ontstaan dat belastingrente wordt berekend over een bedrag en een periode waarin de Belastingdienst reeds over dat bedrag beschikte, is deze situatie in de wetsgeschiedenis uitdrukkelijk aan de orde gekomen en aanvaard. Aangenomen moet worden dat de wetgever omwille van de uitvoerbaarheid van de belastingrenteregeling een enigszins ruwe berekening van de renteschade in zoverre heeft beoogd.

De Hoge Raad doet de zaak af. Aan X is over het op grond van de derde voorlopige aanslag te betalen bedrag van € 14.478 ten onrechte belastingrente in rekening gebracht over de periode van 1 juli 2017 tot 24 maart 2018, omdat de Belastingdienst in deze periode al beschikte over dit bedrag vanwege de door X betaalde eerste voorlopige aanslag.

Anders: Conclusie A-G Wattel (NLF 2022/1479), met gemeenschappelijke bijlage (NLF 2022/1447, met noot van Hageman).

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2016
Instantie
HR
Datum instantie
18 november 2022
Rolnummer
21/00170
ECLI
ECLI:NL:HR:2022:1673
Auteur(s)
E.P. Hageman LLM
Deloitte / Erasmus Universiteit Rotterdam
NLF-nummer
NLF 2022/2337
Aflevering
1 december 2022
Judoregnummer
JCDI:NFB5363
bwbr0002320&artikel=30f&lid=1,bwbr0002320&artikel=30f&lid=2,bwbr0002320&artikel=30fb,bwbr0002320&artikel=30fb&lid=1,bwbr0002320&artikel=30fb&lid=4,bwbr0002320&artikel=30fb&lid=5,bwbr0002320&artikel=30fc&lid=1,bwbr0002320&artikel=30fc&lid=2,bwbr0002320&artikel=30fe&lid=2,bwbr0002320&artikel=30h&lid=2,bwbr0002320&artikel=30ia,bwbr0002320&artikel=30ia&lid=1,bwbr0002320&artikel=30ia&lid=3,bwbr0002320&artikel=30ia&lid=4,bwbr0002320&artikel=30fb

Naar de bovenkant van de pagina