Direct naar content gaan

Samenvatting

Binnen de fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting waarvan X (bv; belanghebbende) als moedermaatschappij deel uitmaakt, is op 10 september 2007 een onroerende zaak overgedragen. De onroerende zaak werd verhuurd aan een derde. In de loop van 2010 is X met de huurder van de onroerende zaak overeengekomen om de aandelen in de dochtermaatschappij die de onroerende zaak had verworven aan de huurder te verkopen. De aandelen zijn geleverd bij notariële akte van 6 oktober 2010. Met ingang van 1 oktober 2010 maakt de dochtermaatschappij niet langer deel uit van de fiscale eenheid.

In verband met de ontvoeging van de dochtermaatschappij heeft X in haar aangifte vpb 2010 op de voet van artikel 15ai, lid 1, eerste volzin, Wet VpB 1969 een boekwinst verantwoord ter zake van de onroerende zaak.

Voor Hof Arnhem-Leeuwarden was in geschil of X ter zake van de hiervoor bedoelde winst op grond van artikel 3.54 Wet IB 2001 een herinvesteringsreserve (HIR) kan vormen. Het Hof heeft die vraag ontkennend beantwoord.

Tegen dit oordeel heeft X cassatieberoep ingesteld, maar de Hoge Raad verklaart dit ongegrond.

Een boekwinst die in aanmerking wordt genomen ten gevolge van toepassing van de eerste volzin van artikel 15ai, lid 1, Wet VpB 1969 kan niet worden aangemerkt als een opbrengst bij vervreemding in de zin van artikel 3.54, lid 1, Wet IB 2001, en komt daarom niet in aanmerking voor reservering met het oog op herinvestering. Deze uitleg is ook in overeenstemming met de bewoordingen van artikel 3.54, lid 1, Wet IB 2001, aldus de Hoge Raad.

Conform Conclusie A-G Wattel (NLF 2017/2015, met noot van Russo).

Dat drie keer niet altijd scheepsrecht is, bewijst ook de uitkomst van deze procedure. In navolging van het Hof waar belanghebbende onder andere een beroep had gedaan op het zogenoemde ‘trawler-arrest’ leidt X ook bij de Hoge Raad schipbreuk en oordeelt de Hoge Raad dat X de winst, ontstaan ten gevolge van de ontvoeging van een dochtermaatschappij, niet kan doteren aan een herinvesteringsreserve (HIR) in de zin van artikel 3.54 Wet IB 2001.

De casus

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2010
Instantie
HR
Datum instantie
30 maart 2018
Rolnummer
17/00726
ECLI
ECLI:NL:HR:2018:459
Auteur(s)
mr. W.J.H. Antonisse
Cox + Partners
NLF-nummer
NLF 2018/0896
Aflevering
26 april 2018
Judoregnummer
JCDI:NFB1452
bwbid=bwbr0&artikel=3.54,bwbr0002672&artikel=12a&lid=1,bwbr0002672&artikel=15ai&lid=1,bwbr0002672&artikel=15ai&lid=1,bwbr0002672&artikel=15aj&lid=1,bwbr0011353&artikel=3.54,bwbr0011353&artikel=3.54&lid=1,bwbr0011353&artikel=3.54&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina