Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Deze zaak gaat over de verzekeringsplicht van X (belanghebbende) in de periode van 4 februari 2016 tot en met 31 december 2016. In die periode woont X in Nederland, is hij in loondienst van een Liechtensteinse vennootschap, werkt hij in dat kader op een binnenvaartschip dat in Nederland is geregistreerd en waarvan de exploitant en eigenaar een scheepvaartbedrijf is dat in Nederland is gevestigd en geregistreerd. Hij verricht zijn werkzaamheden in verschillende EU-lidstaten.

De SVB heeft bij besluit voorlopig vastgesteld dat op X de Nederlandse socialezekerheidswetgeving van toepassing is en heeft tevens een A1-verklaring afgegeven. Volgens de SVB verricht X in zijn woonstaat ‘een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden’, waardoor op grond van artikel 13, lid 1, Basisverordening de wetgeving van Nederland van toepassing is. De CRvB heeft geoordeeld dat de SVB dit besluit terecht heeft gehandhaafd.

X heeft met drie middelen cassatieberoep ingesteld.

A-G Pauwels beoordeelt eerst in hoeverre de Hoge Raad de oordelen van de CRvB die in cassatie worden bestreden mag toetsen, gelet op de beperkte beoordelingsbevoegdheid van de Hoge Raad in CRvB-zaken. Volgens de A-G kan de Hoge Raad alleen het eerste middel inhoudelijk beoordelen. Dit middel betreft het oordeel van de CRvB over de toepassing van artikel 14, lid 8, Toepassingsverordening. Het artikel geeft een invulling van wat een ‘substantieel gedeelte van de werkzaamheden die in loondienst in een lidstaat worden verricht’ betekent voor toepassing van artikel 13, lid 1, Basisverordening.

De A-G meent dat de CRvB bij zijn oordeel een aantal omstandigheden ten onrechte heeft meegewogen. Aangezien het echter gaat om een met de toepassing verweven uitleg van artikel 14, lid 8, Toepassingsverordening geeft de A-G de Hoge Raad in overweging om prejudiciële vragen aan het HvJ te stellen.

Metadata

Rubriek(en)
Sociale verzekeringen
Belastingtijdvak
4 februari t/m 31 december 2016
Instantie
A-G
Datum instantie
17 februari 2023
Rolnummer
22/02795
ECLI
ECLI:NL:PHR:2023:197
Auteur(s)
mr. drs. G.A.M. van de Ven
Belastingdienst
NLF-nummer
NLF 2023/0746
Aflevering
6 april 2023
Judoregnummer
JCDI:NFB5701

Naar de bovenkant van de pagina