Direct naar content gaan

Samenvatting

Bij beslissing van 1 augustus 2016 (ECLI:NL:RBZWB:2016:4828) heeft Rechtbank Zeeland-West-Brabant in een procedure van een in het Verenigd Koninkrijk gevestigd beleggingsfonds (hierna: het Engelse fonds) de volgende prejudiciële vragen aan de Hoge Raad voorgelegd:

  1. Ziet de Hoge Raad reden om terug te komen op de beslissing in zijn arrest van 10 juli 2015, 14/03956, ECLI:NL:HR:2015:1777, namelijk dat een in het buitenland gevestigd beleggingsfonds reeds niet vergelijkbaar is met een Nederlandse fbi omdat een dergelijk beleggingsfonds niet in Nederland inhoudingsplichtig is voor de dividendbelasting?
  2. Zo neen, is de vergelijkingsmaatstaf anders indien ook binnenlandse particuliere aandeelhouders participeren in het in het buitenland gevestigd beleggingsfonds?

De eerste vraag in die procedure is dezelfde als de eerste prejudiciële vraag die in de onderhavige procedure van een Duits beleggingsfonds door Rechtbank Zeeland-West-Brabant aan de Hoge Raad is voorgelegd. De tweede vraag is in de onderhavige procedure niet gesteld. De Hoge Raad heeft de zaak aangehouden en prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie. Na deze beslissing heeft het Engelse fonds zijn beroep ingetrokken.

Door de intrekking van dit beroep komt de Hoge Raad niet toe aan beantwoording van de door de Rechtbank in die procedure gestelde tweede vraag. Bij de Rechtbank bestaat echter wel behoefte aan beantwoording van de tweede vraag. De tweede vraag wordt daarom, na akkoord van partijen, alsnog in de onderhavige procedure als aanvullende prejudiciële vraag aan de Hoge Raad voorgelegd.

Algemeen

Op 1 augustus 2016 heeft Rechtbank Zeeland-West-Brabant in twee zaken prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad. Het betrof de vraag of een Duits respectievelijk Brits beleggingsfonds in aanmerking komt voor teruggaaf van dividendbelasting die is ingehouden op dividenduitkeringen van portfolio-investeringen. Volgens belastingplichtigen vormde de weigering van de teruggaaf een inbreuk op het EU-recht. De Hoge Raad verwees beide zaken op diens beurt voor een prejudiciële beslissing naar het Hof van Justitie (HvJ). Voor een inhoudelijke bespreking van beide kwesties verwijs ik naar mijn noot in NLF 2017/0561.

Nadat de Hoge Raad prejudiciële vragen heeft gesteld aan het HvJ, heeft het Britse beleggingsfonds besloten om haar procedure bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant in te trekken. Omdat de exacte bewoording van de door de Rechtbank aan de Hoge Raad gestelde vragen in de procedure van de Britse beleggingsinstelling afweek van de gestelde vragen in de zaak van de Duitse beleggingsinstelling en de Rechtbank toch graag de in de ‘Duitse procedure’ ontbrekende vraag beantwoord zou willen zien, heeft de Rechtbank aan de procespartijen in de Duitse kwestie verzocht of zij kunnen instemmen met het stellen van een additionele vraag aan de Hoge Raad. Beide partijen gingen daarmee akkoord.

Metadata

Rubriek(en)
Dividendbelasting
Europees belastingrecht
Belastingtijdvak
2002-2008
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum instantie
7 mei 2017
Rolnummer
12/29PJ
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2017:2886
Auteur(s)
Jasper Korving
Deloitte / Maastricht University
NLF-nummer
NLF 2017/1299
Aflevering
8 juni 2017
Judoreg
NFB515
bwbr0002515&artikel=10

Naar de bovenkant van de pagina