Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten
- Jurisprudentie(7)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur
- Recent
Samenvatting
Aan X (bv; belanghebbende), een zogeheten meetbedrijf als bedoeld in de Waterschapswet, zijn voor de jaren 2018 en 2019 aanslagen zuiveringsheffing opgelegd.
Evenals voor Rechtbank Amsterdam, is in hoger beroep in geschil of de verordeningen onverbindend zijn, omdat – naar X heeft gesteld en de Heffingsambtenaar heeft betwist – de NEN-normen die in de bij de verordeningen behorende Bijlage I zijn vermeld, niet zijn gepubliceerd in overeenstemming met de bekendmakingseis van artikel 73 Wschw.
Vast staat dat in de verordeningen niet is vermeld dat de NEN-normen ter inzage liggen. Dit betekent dat de verordeningen onverbindend zijn, tenzij in de verordening is verwezen naar een in de Staatscourant gepubliceerde tekst van de NEN-normen. Vast staat voorts dat in de verordening niet is verwezen naar een in de Staatscourant gepubliceerde tekst van de NEN-normen.
Evenals de Rechtbank in r.o. 10 van haar uitspraak heeft overwogen, ziet Hof Amsterdam geen ruimte voor een ‘van geval tot geval-benadering’ als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 1 februari 2019 (18/00902, ECLI:NL:HR:2019:143, NLF 2019/0303, met noot van Anneke Monsma; vgl. HR 7 juni 2019, 18/04333, ECLI:NL:HR:2019:868, NLF 2019/1361, met noot van Egbert Monsma).
Dit brengt het Hof tot de conclusie dat niet aan de bekendmakingsvoorwaarde is voldaan. Nu de normen in dit geval voor het volledige bedrag van de aanslagen zuiveringsheffing van belang zijn geweest, heeft dit tot gevolg dat die aanslagen niet in stand kunnen blijven. De Rechtbank heeft derhalve terecht beslist dat deze aanslagen moeten worden vernietigd.
Het hoger beroep is ongegrond.
BRON
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van de heffingsambtenaar van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht, de heffingsambtenaar, tegen de uitspraak in de zaak met kenmerken AMS 20/2470 en 20/2636 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 20 september 2021 in het geding tussen
X bv, gevestigd te Z, belanghebbende, gemachtigde: mr. P.F. van der Muur (Ernst & Young Belastingadviseurs LLP)
en
de heffingsambtenaar.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.1. Op 31 juli 2019 heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende een aanslag zuiveringsheffing bedrijven voor het jaar 2018 opgelegd.
1.1.2. Op 30 september 2020 heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende een aanslag zuiveringsheffing bedrijven voor het jaar 2019 opgelegd.
1.2. Belanghebbende is tegen de aanslagen zuiveringsheffing 2018 en 2019 in bezwaar gegaan.
1.3. De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar.
1.5. Op de tegen de uitspraken op bezwaar door belanghebbende ingestelde beroepen heeft de rechtbank Amsterdam bij uitspraak van 28 september 2021 als volgt beslist:
[belanghebbende] te vergoeden;
1.6. De heffingsambtenaar heeft, ingekomen bij het Hof op 5 november 2021, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.
1.7. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Van de heffingsambtenaar is bij brief van 18 januari 2022 een nader stuk met een bijlage ontvangen. Een afschrift hiervan is aan de wederpartij verstrekt.
1.8. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
2.1. Aan belanghebbende, een zogeheten meetbedrijf als bedoeld in de Waterschapswet (Wschw), zijn voor de jaren 2018 en 2019 aanslagen zuiveringsheffing opgelegd.
2.2.1. Het algemeen bestuur van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht heeft op 30 november 2017 de Verordening Zuiveringsheffing Amstel, Gooi en Vecht 2018 vastgesteld (hierna: de Verordening 2018). Deze verordening houdt onder meer het volgende in:
(…)
Artikel 3
Bij deze verordening behoren de volgende bijlagen:
- Bijlage I: voorschriften voor meting, bemonstering, analyse en berekening;
(…)
Artikel 9
1. Voor de heffing bedoeld in artikel 1 geldt als grondslag de hoeveelheid en de hoedanigheid van de stoffen die in een kalenderjaar worden afgevoerd.
2. Voor de heffing geldt als heffingsmaatstaf de vervuilingswaarde van de stoffen die in een kalenderjaar worden afgevoerd. De vervuilingswaarde wordt uitgedrukt in vervuilingseenheden.
3. Het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot zuurstofverbindende stoffen wordt bepaald op basis van de som van het chemisch zuurstofverbruik en het zuurstofverbruik door omzetting van stikstofverbindingen, zoals voorgeschreven in Bijlage I van deze verordening.
(…)
Artikel 10
2.2.2. Bijlage I bij de Verordening 2018 houdt onder meer het volgende in:
Paragraaf 1 Algemeen
(…) De meet- en bemonsteringsvoorzieningen worden overeenkomstig onderstaande bepalingen respectievelijk NEN 6600-1 (Water-Monsterneming-Deel 1: Afvalwater 2009) en overeenkomstig de voorschriften van de leveranciers van de apparatuur geïnstalleerd en onderhouden.
(…)
Paragraaf 3 Bemonstering
3.1 Algemeen, instelling en uitvoering apparatuur
De bemonstering dient plaats te vinden met behulp van automatische monstername-apparatuur. De bemonstering geschiedt in overeenstemming met NEN6600-1 (Water-Monsterneming-Deel 1: Afvalwater 2009)), (…)”
2.3.1. Het algemeen bestuur van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht heeft op 29 november 2018 de Verordening Zuiveringsheffing Amstel, Gooi en Vecht 2018 vastgesteld (hierna: de Verordening 2019). Deze verordening houdt onder meer het volgende in:
Ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de taak inzake het zuiveren van afvalwater, wordt onder de naam zuiveringsheffing een directe belasting geheven ter zake van het direct of indirect afvoeren op een zuiveringtechnisch werk in beheer bij het waterschap.
(…)
Artikel 3
Bij deze verordening behoren de volgende bijlagen:
- Bijlage I: voorschriften voor meting, bemonstering, analyse en berekening;
(…)
Artikel 9
1. Voor de heffing bedoeld in artikel 1 geldt als grondslag de hoeveelheid en de hoedanigheid van de stoffen die in een kalenderjaar worden afgevoerd.
2. Voor de heffing geldt als heffingsmaatstaf de vervuilingswaarde van de stoffen die in een kalenderjaar worden afgevoerd. De vervuilingswaarde wordt uitgedrukt in vervuilingseenheden.
3. Het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot zuurstofverbindende stoffen wordt bepaald op basis van de som van het chemisch zuurstofverbruik en het zuurstofverbruik door omzetting van stikstofverbindingen, zoals voorgeschreven in Bijlage I van deze verordening.
(…)
Artikel 10
1. Het aantal vervuilingseenheden van zuurstofbindende en andere stoffen wordt berekend met behulp van door meting, bemonstering en analyse verkregen gegevens. De meting, bemonstering, analyse en berekening geschiedt met inachtneming van de in Bijlage I van deze verordening opgenomen voorschriften.
(…)”
2.3.2. Bijlage I bij de Verordening 2018 houdt onder meer het volgende in:
Paragraaf 1 Algemeen
(…) De meet- en bemonsteringsvoorzieningen worden overeenkomstig onderstaande bepalingen respectievelijk NEN 6600-1 (Water-Monsterneming-Deel 1: Afvalwater 2009) en overeenkomstig de voorschriften van de leveranciers van de apparatuur geïnstalleerd en onderhouden.
(…)
Paragraaf 3 Bemonstering
3.1 Algemeen, instelling en uitvoering apparatuur
De bemonstering dient plaats te vinden met behulp van automatische monstername-apparatuur. De bemonstering geschiedt in overeenstemming met NEN6600-1 (Water-Monsterneming-Deel 1: Afvalwater 2009)) (…).”
2.4. De rechtbank heeft omtrent de bekendmaking van de NEN-normen, als vermeld in de Verordening 2018 en de Verordening 2019 (hierna tezamen: de verordeningen), in onderdeel 7 en in onderdeel 8 van haar uitspraak het volgende vastgesteld:
8. (…)
In dit geval is in zowel in de Verordening van 2018 als in de Verordening 2019 niet vermeld dat de NEN-normen ter inzage liggen.”
2.5. Desgevraagd heeft de heffingsambtenaar ter zitting van de rechtbank verklaard dat de NEN-normen voor het gehele bedrag van de aanslag van belanghebbende van belang zijn, zodat, indien de verordeningen onverbindend zijn, de aanslagen zuiveringsheffing moeten worden vernietigd.
3. Geschil in hoger beroep
Evenals voor de rechtbank, is in hoger beroep in geschil of de verordeningen onverbindend zijn, omdat – naar belanghebbende heeft gesteld en de heffingsambtenaar heeft betwist – de NEN-normen die in de bij de verordeningen behorende Bijlage I zijn vermeld, niet zijn gepubliceerd in overeenstemming met de bekendmakingseis van artikel 73 Wschw.
4. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil het volgende overwogen:
5. Beoordeling van het geschil in hoger beroep
Standpunt heffingsambtenaar
5.1. Volgens de heffingsambtenaar is het kenbaarheidsvereiste van de in de verordeningen vermelde NEN-normen voor de bepaling van de heffingsgrondslag van de zuiveringsheffing ten aanzien van belanghebbende niet geschonden. De rechtbank heeft de verordeningen volgens de heffingsambtenaar ten onrechte onverbindend verklaard.
5.2. Volgens de heffingsambtenaar heeft de rechtbank haar uitspraak ten onrechte (mede) gebaseerd op de uitspraak Hof Arnhem-Leeuwarden van 17 maart 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:2459, omdat in het onderhavige geval:
- belanghebbende actief geïnformeerd werd, wordt en zal worden over de geldende normen, voorschriften, wijzigingen;
- door belanghebbende niet ontkend kan worden dat bekend was dat de normen ter inzage lagen, én,
- de normen in voorkomende gevallen (zelfs) aan belanghebbende zijn verstrekt.
De heffingsambtenaar acht ook de uitleg die het Hof Arnhem-Leeuwarden aan het arrest HR 7 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:868, BNB 2019/149, heeft gegeven onjuist.
5.3. Indien de verordening essentialia voor de heffing niet of onvolledig bevat, dient volgens de heffingsambtenaar ‘van geval tot geval’ te worden beoordeeld of en in hoeverre belanghebbende daardoor in zijn belangen wordt geschaad. Waar het volgens de heffingsambtenaar in de kern om gaat is dat het voor de heffing van belang zijnde normenkader binnen een redelijke termijn en zonder overmatige inspanning voor de belastingplichtige toegankelijk moet zijn. Naar deze norm beoordeeld kunnen de verordeningen volgens de heffingsambtenaar niet onverbindend worden verklaard. In dat verband acht de heffingsambtenaar de inspanningen van belang waarmee medewerkers van het Waternet/Amstel Gooi en Vecht (AGV) belanghebbende ‘actief en reactief’ hebben ‘voorzien en gesteund in de kenbaarheid van het voor de heffing van de zuiveringsheffing van belang zijnde normenkader.’ Ter zitting van het Hof heeft de heffingsambtenaar gesteld dat er op 9 februari 2016, op 23 maart, 14 juni en 13 juli 2017, alsmede op 15 mei 2018 en 4 juli 2019 gesprekken zijn geweest met belanghebbende en dat de NEN-normen in die gesprekken continu op tafel lagen. Volgens de heffingsambtenaar was belanghebbende voldoende bekend met de NEN-normen.
Het normenkader was voorts voor een ieder (die het aangaat) binnen een redelijke termijn en zonder overmatige inspanning toegankelijk; door middel van een telefoontje met de vaste contactpersoon bij Waternet/AGV, een vraag bij periodieke bezoeken/overleggen, of een e-mail, aldus de heffingsambtenaar.
Standpunt belanghebbende
5.4. Volgens belanghebbende gaat het erom of van de terinzagelegging – ervan uitgaande dat daarvan sprake is geweest – in de verordeningen melding is gemaakt. Dat is volgens belanghebbende niet het geval. Bij het ontbreken van een vermelding van de vindplaats van de terinzagelegging van de NEN-normen is een verordening in strijd met de artikelen 73 en 111 Wschw.
5.5. Belanghebbende constateert dat de rechtbank geen onderscheid heeft gemaakt tussen de kennis van het ene meetbedrijf dan wel het andere meetbedrijf, als het gaat om de kennis van die bedrijven van (het vaststellen van) de heffingsmaatstaf voor de zuiveringsheffing. Belanghebbende acht dit een juist uitgangspunt. De vraag of een belanghebbende als gevolg van het niet voldoen aan de bekendmakingsvereisten in zijn belangen is geschaad speelt in de jurisprudentie op dit gebied volgens belanghebbende geen rol.
5.6. Het door de heffingsambtenaar ‘van geval tot geval beoordelen’ is volgens belanghebbende alleen van belang indien vaststaat dat de tekst van een document waar in een verordening naar wordt verwezen integraal is opgenomen in de Staatscourant.
Die omstandigheid doet zich in het onderhavige geval niet voor. Belanghebbende heeft in dit verband verwezen naar het arrest HR 1 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:143, BNB 2019/97, r.o. 2.4.2.
5.7. De stelling van de heffingsambtenaar dat belanghebbende door middel van een telefoontje met de vaste contactpersoon bij Waternet/AGV, een vraag bij periodieke bezoeken/overleggen, of een e-mail voldoende over de van toepassing zijnde normatiek had kunnen worden geïnformeerd, acht belanghebbende niet relevant. En overigens heeft belanghebbende betwist dat (1) zij actief zou zijn/worden geïnformeerd over de geldende normen, (2) dat de normen ter inzage lagen en (3) dat die normen in voorkomende gevallen aan haar zouden zijn verstrekt. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende betwist dat de NEN-normen in besprekingen met de heffingsambtenaar continu ter tafel lagen.
Oordeel Hof
5.8. Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank in de onderdelen 5, 6, 8 (derde volzin) van haar uitspraak het juiste toetsingskader vermeld. Het Hof sluit zich hierbij aan.
Daarbij geldt in het onderhavige geval dat, naar tussen partijen niet in geschil is, voor de ten aanzien van belanghebbende gehanteerde heffingsmaatstaf de NEN-normen van belang zijn, als vermeld in artikel 9 van de verordeningen en in de daarbij behorende Bijlage I, als vermeld onder 2.2.2 en 2.3.2.
5.9.1. Behoudens eventuele verwijzing in een verordening naar een in de Staatscourant gepubliceerde tekst van de NEN-normen, is een verordening waarin naar NEN-normen is verwezen, onverbindend, indien deze normen niet in de verordening zijn opgenomen dan wel – in geval van terinzagelegging – indien in de verordening niet is vermeld dat (en waar) die normen ter inzage liggen en dat daarvan desgewenst afschriften worden verstrekt (vgl. HR 19 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1669, BNB 2015/168, r.o. 2.4.3).
5.9.2. Vaststaat dat in de verordeningen niet is vermeld dat de NEN-normen ter inzage liggen. Dit betekent dat de verordeningen onverbindend zijn, tenzij in de verordening is verwezen naar een in de Staatscourant gepubliceerde tekst van de NEN-normen. Het Hof voegt hier aan toe dat, zo al ervan uit moet worden gegaan dat, zoals de heffingsambtenaar heeft gesteld, de NEN-normen op zijn kantoor ter inzage lagen, deze terinzagelegging niet een in artikel 73 en artikel 111 Wschw bedoelde wijze van bekendmaking is, omdat die terinzagelegging niet tevens in de verordeningen is vermeld.
5.10.1. Vaststaat dat in de verordening niet is verwezen naar een in de Staatscourant gepubliceerde tekst van de NEN-normen.
5.10.2. Nu de NEN-normen van het normenkader van de Zuiveringsheffing waar naar in de verordeningen wordt verwezen niet in de Staatscourant zijn gepubliceerd, houdt het hiervoor vermelde toetsingskader voorts in dat het Hof – evenals de rechtbank in onderdeel 10 van haar uitspraak heeft overwogen – geen ruimte ziet voor een ‘van geval tot geval-benadering’ als bedoeld in het arrest HR 1 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:143, BNB 2019/97, r.o. 2.4.2 (vgl. HR 7 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:868, BNB 2019/149, r.o. 2.4.5).
5.10.3. Dit houdt in dat het Hof de heffingsambtenaar niet volgt waar deze ruimte ziet om een verordening die, beoordeeld naar het onder 5.8 vermelde toetsingskader, onverbindend is, desondanks verbindend te achten op de grond dat in het individuele geval, zoals dat van belanghebbende, er redenen zouden zijn om te veronderstellen dat de belanghebbende overigens voldoende op de hoogte is van de van toepassing zijnde normen.
Een en ander nog daargelaten dat, gelet op hetgeen de heffingsambtenaar en belanghebbende hieromtrent over en weer hebben gesteld, niet is komen vast te staan dat de NEN-normen – naar de door de heffingsambtenaar gestelde norm - voor belanghebbende binnen een redelijke termijn en zonder overmatige inspanning toegankelijk waren.
5.10.4. Voor zover van belang – het arrest 2019/149, r.o. 2.5 biedt op dit punt niet de door de heffingsambtenaar veronderstelde ruimte – gaat het Hof ook overigens voorbij aan het door de heffingsambtenaar gestelde feit dat de in geding zijnde NEN-normen door hem aan belanghebbende zijn verstrekt, omdat dit feit door belanghebbende is weersproken.
Slotsom
5.11. Hetgeen hiervoor is overwogen brengt het Hof tot de conclusie dat in de verordeningen ter zake van de in de bij die verordeningen behorende bijlagen vermelde NEN-normen niet aan de bekendmakingsvoorwaarde is voldaan. Nu die normen in dit geval voor het volledige bedrag van de aanslagen zuiveringsheffing van belang zijn geweest, heeft dit tot gevolg dat die aanslagen niet in stand kunnen blijven. De rechtbank heeft derhalve terecht beslist dat deze aanslagen moeten worden vernietigd. De slotsom is derhalve dat het hoger beroep van de heffingsambtenaar ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
6. Kosten
Het Hof vindt aanleiding om belanghebbende een proceskostenvergoeding op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet toe te kennen aangezien zij zich heeft moeten verweren tegen het door de heffingsambtenaar ingestelde hoger beroep.
De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). Voor het onderhavige geval zijn dat de in onderdeel a vermelde kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Het Hof stelt deze kosten vast op 2 (verweerschrift + zitting Hof) x € 759 x 1 (wegingsfactor) = € 1.518.
7. Beslissing
Het Hof:
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten in hoger beroep van belanghebbende tot een bedrag van € 1.518, en
- bepaalt dat van de heffingsambtenaar een griffierecht wordt geheven van € 541.
De uitspraak is gedaan door mrs. E.A.G. van der Ouderaa, voorzitter, C.J. Hummel en N. Djebali, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H.E. Breman als griffier. De beslissing is op 9 augustus 2022 in het openbaar uitgesproken.