Samenvatting
X (belanghebbende) is een in het Verenigd Koninkrijk gevestigd beleggingsfonds. Het fonds is opgezet als een UCITS, een ‘Undertaking for Collective Investment in Transferable Securities’ en kwalificeert als een ‘Authorised unit trust’. De participanten in X kunnen deelnemen in zijn bezittingen door het kopen van participatiebewijzen, zogenoemde units.
X heeft voor het boekjaar 2016 een verzoek om teruggaaf van dividendbelasting ingediend, maar de Inspecteur heeft dat afgewezen.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het hiertegen door X ingestelde beroep ongegrond verklaard en dit oordeel wordt in hoger beroep door Hof Den Bosch bevestigd.
X heeft wel gesteld, maar niet aannemelijk gemaakt, dat de trustakte of de prospectus de mogelijkheid bood om de units vrij te verhandelen. Daarmee heeft hij niet de feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt waaruit volgt dat hij naar Nederlandse maatstaven moet worden gekwalificeerd als niet-transparant lichaam, waardoor hij niet kan worden aangemerkt als een zelfstandig subject voor Nederlandse fiscale doeleinden, wat voor de toepassing van artikel 11a, lid 1, Wet DB 1965 is vereist. Het verzoek is terecht afgewezen, reeds omdat geen dividendbelasting is ingehouden ten laste van X.
Het Hof is wat betreft het bewijsaanbod van X ter zitting van oordeel dat de goede procesorde zich ertegen verzet dat hij alsnog in de gelegenheid wordt gesteld om zijn stelling over de vrije verhandelbaarheid van de bewijzen van deelgerechtigdheid te onderbouwen, omdat hij hiertoe ruimschoots de gelegenheid heeft gehad. Het belang van een doelmatige procesgang weegt in dit geval zwaarder dan het belang van X om alsnog stukken over te kunnen leggen.
Het hoger beroep is ongegrond.