Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Op 10 oktober 2017 verscheen het regeerakkoord van het kabinet Rutte III, getiteld ‘Vertrouwen in de Toekomst’.


In deze opinie wordt stilgestaan bij een aantal fiscale onderdelen van het regeerakkoord. Bij lezing van het regeerakkoord is het ook nuttig om de notitie van 4 oktober 2017 van het Centraal Planbureau aan informateur Zalm, getiteld ‘Analyse economische en budgettaire effecten van de financiële bijlage van het Regeerakkoord’ onder handbereik te hebben.


De fiscale onderdelen van het regeerakkoord kunnen mijns inziens niet als een ambitieuze, fundamentele ingrijpende belastingherziening worden aangeduid. In het regeerakkoord treffen we geen beschouwing aan over de mogelijke relevantie voor het Nederlandse fiscale stelsel van Thomas Piketty’s Capital in the Twenty-First Century of Branko Milanovic’s Global Inequality. Een regeerakkoord lijkt ook niet het aangewezen document om vergezichten over de fiscale toekomst te schetsen, zeker niet wanneer het de taak van de informateur was om vier partijen op één lijn te brengen. De fiscale voornemens hebben nu meer de uitstraling van een snoepzak met daarin zoetjes en zuurtjes waarmee de polderende leiders van de coalitiepartijen hun achterban tevreden kunnen houden. De meeste voornemens zijn niet nieuw. Soms gaat het om het versneld invoeren van maatregelen die al door Rutte II zijn geïnitieerd. En wie een tweetal ambtelijke studies uit 2016 en begin 2017 nog helder op het netvlies heeft, zal een aantal voornemens bekend voorkomen. Het gaat om het Rapport werkgroep fiscaliteit ten behoeve van de Studiegroep Duurzame Groei uit juli 2016 (hierna: Rapport fiscaliteit) en de Ombuigings- en intensiveringslijst uit april 2017 (hierna: Ombuigingslijst).

Opinie

Tweeschijvenstelsel IB: nauwelijks impact op de werkgelegenheid

Volgens het regeerakkoord worden de lasten voor burgers in 2021 per saldo met ruim € 6 miljard verlaagd, vooral door de invoering van het tweeschijvenstelsel met een basistarief van 36,93% en een toptarief van 49,5%, een verhoging van de algemene heffingskorting en een per saldo verhoging van de arbeidskorting, naast een groot aantal kleinere aanpassingen. Hierdoor gaan alle inkomensgroepen, maar vooral werkenden, er de komende jaren op vooruit, aldus het regeerakkoord. Het inkomenspakket zorgt voor evenwicht tussen één- en tweeverdieners en maakt het – vooral voor werkenden met een middeninkomen – lonender om (meer) te werken, aldus het akkoord. Volgens het CPB hebben de fiscale maatregelen echter per saldo geen effect op de structurele werkgelegenheid. Weliswaar leidt het nieuwe tariefstelsel tot een lager tarief van de huidige tweede en derde schijf, wat de structurele werkgelegenheid verhoogt, maar het verminderen van de verhoging van het aangrijpingspunt van het toptarief werkt hier tegenin. Ook de verhoging van de arbeidskorting en de verhoging van de algemene heffingskorting werken tegen elkaar in; per saldo verlagen ze de structurele werkgelegenheid licht, aldus het CPB.

Kloof tussen arm en rijk nauwelijks overbrugd

Volgens het CPB gaan in de periode 2018 tot en met 2021 alle inkomensgroepen erop vooruit zodat er volgens het CPB nauwelijks tot geen sprake lijkt van minder inkomensongelijkheid. Op de lange termijn zou wel sprake zijn van minder inkomensongelijkheid. Het regeerakkoord besteedt geen aandacht aan vermogensongelijkheid en aan eventuele maatregelen om een toename van vermogensongelijkheid tegen te gaan. Opvallend is het feit dat het regeerakkoord zwijgt over de erfbelasting, terwijl in het Rapport fiscaliteit en in de Ombuigingslijst verhoging van de tarieven en het afschaffen van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit als mogelijke maatregelen werden genoemd. Min of meer tegelijk met het regeerakkoord verscheen de Fiscal Monitor van het Internationale Monetaire Fonds, getiteld Tackling Inequality. Een van de conclusies van het IMF is dat het zwaarder belasten van hogere inkomens en vermogens niet ten koste hoeft te gaan van economische groei. Ook wordt aandacht besteed aan het creëren van een basisinkomen. De fiscale woordvoerders van de oppositiepartijen zullen zich ongetwijfeld in de Fiscal Monitor gaan verdiepen en Rutte III met hun bevindingen achtervolgen.

Verlaging vennootschapsbelasting: sigaar uit eigen doos

De vermindering van het tarief vpb wordt volgens Klaver vooral mogelijk gemaakt door hogere lasten voor de burgers en dan met name voor de lagere inkomensklassen. Uit de analyse van het CPB blijkt echter dat de tariefsverlaging door het bedrijfsleven zelf wordt opgehoest. Het doel van de tariefsverlaging is om meer buitenlandse concurrenten van ‘ons’ bedrijfsleven naar Nederland te halen, op kosten van het Nederlandse bedrijfsleven. Dat een lager tarief vpb een positief effect heeft op de economie, wordt betwist. Gewezen kan worden op een aantal recente publicaties die onder andere naar aanleiding van de overigens inhoudsloze plannen van Trump zijn verschenen. Daarnaast is het regeerakkoord voor wat betreft de lokroep aan het buitenland enigszins innerlijk tegenstrijdig omdat de regeling voor expats wordt ingeperkt en het voor buitenlandse bedrijven ook moeilijker wordt om Nederlandse bedrijven over te nemen. De boodschap is kennelijk: kom naar Nederland, maar hou je eigen personeel thuis en blijf verder van onze bedrijven af. Het lokken van buitenlandse ondernemers staat in schril contrast tot de inhoud van de vluchtelingenparagraaf. De financiering van de verlaging van het tarief vpb wordt gevonden in een groot aantal aanscherpingen in de Wet VpB 1969. De meeste van deze aanscherpingen waren al beschreven in het Rapport fiscaliteit en de Ombuigingslijst. Op het gebied van de rente-aftrek worden de contouren geschetst van de aftrekbeperking die voortvloeit uit ATAD1, maar dan zonder de in ATAD1 geboden mogelijkheden om een uitzondering te maken, bijvoorbeeld voor:

  • langlopende infrastructuurprojecten in de EU;
  • vóór 17 juni 2016 bestaande leningen; of
  • de mogelijkheden tot tegenbewijs voor groepssituaties.

Wat verwarring oproept in het regeerakkoord is een opmerking over de invoering van een minimumkapitaalregeling die specifiek voor banken zou gaan gelden. Gelet op de analyse van het CPB en het Rapport fiscaliteit ligt het namelijk meer voor de hand dat de minimumkapitaalregeling een generiek karakter heeft en voor alle vpb-belastingplichtigen gaat gelden. In dat geval zal de maatregel niet slechts op ‘echte’ banken van toepassing zijn maar bijvoorbeeld ook op groepsfinancieringsmaatschappijen. Gelet op de prikkel die het regeerakkoord bevat om financiering met vreemd vermogen tegen te gaan, is het opmerkelijk dat er niet wordt ingegaan op de onder andere in de Ombuigingslijst uitgewerkte regeling voor een aftrekpost waarvan de omvang is gerelateerd aan de hoogte van het eigen vermogen. Wellicht is de gedachte geweest dat het afschaffen van de dividendbelasting al een voldoende incentive zal zijn om ondernemingen met eigen vermogen te financieren. Het regeerakkoord biedt geen inzage in de keuze die het kabinet op grond van ATAD1 moet maken met betrekking tot de invoering van een CFC-regeling. Gaat men kiezen voor variant A of variant B? De lobbygroep ‘Hou Nederland aantrekkelijk als houdsterland’ kan derhalve nog vol in gaan zetten op variant B. De in het regeerakkoord opgenomen verlaging van de vennootschapsbelasting heeft al geleid tot een eerste schuchtere samenwerking van GroenLinks, de SP en de PvdA. Zij dienden op 12 oktober jl. een motie in waarin de regering wordt verzocht zich ervoor in te zetten dat er binnen de EU afspraken worden gemaakt om belastingconcurrentie te beperken. De motie is echter verworpen.

Afschaffing dividendbelasting: (on)bedoelde neveneffecten

In de pers is het afschaffen van de dividendbelasting aangeduid als een cadeautje van jaarlijks € 1,4 miljard aan de buitenlandse beleggers. Dat is een onjuiste beschrijving van het effect van de maatregel. In de gevallen waarin het buitenland de Nederlandse dividendbelasting geheel of gedeeltelijk verrekent, vormt het afschaffen van de Nederlandse dividendbelasting een cadeautje voor de buitenlandse overheid. Van een cadeautje voor de buitenlandse belegger is slechts sprake indien die belegger alleen in Nederland belasting is verschuldigd over het dividend of, indien de belegger wel ergens anders belasting is verschuldigd, er bij de uiteindelijk verschuldigde belasting geen volledige verrekening wordt gegeven van de Nederlandse dividendbelasting. Tijdens het debat dat de Tweede Kamer op 12 oktober 2017 voerde met de informateur heeft Klaver op hoge poten geëist om te onthullen welke partij of lobbygroep heeft aangedrongen op het afschaffen van de dividendbelasting. Het afschaffen van de dividendbelasting heeft ook neveneffecten waarvan het niet duidelijk is of deze zijn bedoeld. Zo wordt het onaantrekkelijk om via een fiscale beleggingsinstelling te beleggen in buitenlandse effecten. Met het wegvallen van de dividendbelasting vervalt ook de regeling van artikel 11a Wet DB 1965 als gevolg waarvan men bij indirect beleggen via een fiscale beleggingsinstelling in buitenlandse effecten een tegemoetkoming kan krijgen voor buitenlandse bronheffingen. Ook de dooruitdelingsfaciliteit van artikel 11a Wet DB 1965 komt te vervallen. Dit kan leiden tot een stijging van de effectieve belastingdruk voor Nederlandse ondernemingen die deelnemingsdividenden ontvangen uit het buitenland en deze dividenden vervolgens uitdelen aan het buitenland. Deze maatregel is wel een bedoeld neveneffect van de afschaffing van de dividendbelasting. De mogelijkheid om de dooruitdelingsfaciliteit af te schaffen was namelijk al opgenomen in de Ombuigingslijst. De afschaffing van de dividendbelasting is niet absoluut. De dividendbelasting wordt gehandhaafd in misbruiksituaties en bij betalingen aan ‘low tax jurisdictions’. Nog niet duidelijk is wat er gebeurt met de voortgang van het wetsvoorstel ‘Inhoudingsplicht houdstercoöperatie en uitbreiding inhoudingsvrijstelling’.

Het einde van Nederland doorstroomland

De NGO’s krijgen eindelijk waar ze om hebben gevraagd. Nederland breekt met een lange traditie. Er wordt een bronheffing ingevoerd op de betalingen van rente en royalty’s naar ‘low tax jurisdictions’ om brievenbusconstructies tegen te gaan. Ook hier heeft men geput uit het Rapport fiscaliteit en de Ombuigingslijst. Volgens deze documenten kunnen ‘low tax jurisdictions’ bijvoorbeeld worden gedefinieerd als landen met een statutair tarief vpb onder de 10%. Naar mag worden aangenomen zal dit leiden tot het afsterven van de Nederlandse doorstroompraktijk, waar fiscaal geen tranen om hoeven te worden gelaten. Met de introductie van deze bronheffingen komt er nog meer druk te staan op de houdbaarheidsdatum van het besluit uit juli 2005 over cv/bv-structuren onder het Verdrag Nederland-VS.

Tarief box 2: straf voor dga’s?

Dat tegenover het verlagen van het tarief vpb een verhoging van het box 2-tarief staat, is niet meer dan logisch, gelet op de mantra van het globale evenwicht, een begrip dat in de jaren 60 van de vorige eeuw is ontstaan in het kader van de Algemene belastingherziening 1960. Wie stelt dat het verhogen van het box 2-tarief oneerlijk is voor zover die hogere belasting ook in het verleden opgebouwde reserves treft, heeft wel erg veel medelijden met de box 2-aandeelhouders. Wel of geen dividend uitkeren in een bepaald jaar is een keuze. Er is nooit een garantie dat het tarief in de toekomst gelijk zal blijven aan het huidige tarief. De box 2-belastingplichtigen mogen blij zijn met het feit dat er geen jaarlijks te belasten forfaitair rendement in box 2 wordt ingevoerd. Het niet uitkeren van dividend loont nog steeds, ook onder Rutte III.

Afschaffing ‘Wet Hillen’

In de berichtgeving wordt het voornemen de Wet Hillen getemporiseerd af te schaffen gespind als een strafheffing op het (vervroegd) aflossen van leningen waarmee de eigen woning is gefinancierd. Daarbij wordt over het hoofd gezien dat de Wet Hillen zelf fout was. Voor de inkomstenbelasting geldt de eigen woning sinds jaar en dag als een bron van inkomen. Het is dus terecht om het huurwaardeforfait van de met eigen vermogen gefinancierde eigen woning weer te gaan belasten in box 1. Met het getemporiseerd afschaffen van de Wet Hillen komt men nog goed weg. Als gevolg van het afnemen van het fiscale voordeel van de aftrek in box 1 is het moment dichterbij gekomen dat de eigen woning en de financieringsschuld richting box 3 zullen verhuizen.

Verhoging lage tarief omzetbelasting

Al kort na de publicatie van het regeerakkoord was er een website in de lucht waarmee een actie tegen de btw-verhoging kan worden gesteund. Op YouTube kan ook een reclamefilmpje met deze strekking worden bekeken. Nagenoeg de gehele oppositie (met uitzondering van de SGP, maar dus inclusief SP, PvdA, GroenLinks, de Partij voor de Dieren, 50Plus, de PVV, Forum voor de Democratie en Denk) diende op 12 oktober 2017 een motie in met als strekking dat de verhoging van de btw per 2019 moet worden geschrapt en dat de financiering van die maatregel moet worden gezocht in de lastenverlichting voor grote bedrijven. De indieners van de motie lijken over het hoofd te hebben gezien dat de voornemens van Rutte III voor het bedrijfsleven, met name de verlaging van de vennootschapsbelasting, door het bedrijfsleven zelf wordt opgebracht. Ook deze motie is verworpen.

Afrondend

Waar het de fiscaliteit betreft, is het regeerakkoord een bonte lappendeken. Een doorwrochte visie over de toekomst van het fiscale stelsel ontbreekt. Het ‘vertrouwen in de toekomst’ zal met name bij belastingadviseurs aanwezig zijn waar het betreft hun eigen broodwinning. Voor belastingplichtigen zal het ook onder Rutte III niet eenvoudiger worden. De grote vraag is nog: wie wordt de opvolger van Wiebes? Ik vermoed dat zijn opvolger uit de hoek van D66 komt. Mijn gok: Van Weyenberg.

Metadata

Rubriek(en)
Overig
Auteur(s)
mr. F. van Horzen
Meijburg & Co
NLF-nummer
NLF Opinie 2017/12
Judoreg
NFB1220
Publicatiedatum
25 oktober 2017

Naar de bovenkant van de pagina