Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) is een in Schotland gevestigde ‘open-ended’ authorised unit trust. Zijn ondernemingsactiviteiten bestaan uit het beleggen van vermogen. De trust kwalificeert als een instelling voor collectieve belegging in effecten (icbe). De participanten in X kunnen deelnemen in zijn bezittingen door het kopen van units.

In geschil is of de Inspecteur de verzoeken van X om teruggaaf van dividendbelasting terecht heeft afgewezen.

Niet in geschil is dat X noch op grond van de Nederlandse wet, noch op grond van Brits nationaal recht en evenmin op grond van het belastingverdrag tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk een recht toekomt op teruggaaf van de ingehouden dividendbelasting.

Hof Den Bosch acht X niet vergelijkbaar met een in Nederland gevestigd fonds voor gemene rekening in de zin van artikel 2, lid 2, Wet VpB 1969 omdat zijn participatiebewijzen niet vrij verhandelbaar zijn. Uit dat oordeel heeft het Hof de gevolgtrekking gemaakt dat X naar Nederlandse maatstaven moet worden aangemerkt als een transparant lichaam en dat hij daarom niet voor toepassing van artikel 10, lid 1, Wet DB 1965 in aanmerking komt. Tot slot heeft het Hof in dit verband geoordeeld dat alleen al vanwege zijn fiscale transparantie X niet vergelijkbaar is met een fbi.

Het Hof heeft daarnaast geoordeeld dat X, ook indien er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat hij als een doelvermogen in de zin van artikel 3, aanhef en letter c, Wet VpB 1969 moet worden aangemerkt, niet is gerechtigd tot een teruggaaf van dividendbelasting.

X heeft cassatieberoep ingesteld, maar de Hoge Raad verklaart dat ongegrond.

Het oordeel van het Hof dat X niet vergelijkbaar is met een in Nederland gevestigd fonds voor gemene rekening omdat zijn participatiebewijzen niet vrij verhandelbaar zijn aangezien zij slechts kunnen worden verkocht aan X – het fonds zelf – geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

Het betoog van X dat hij een doelvermogen is en dat hij daarom, als hij in Nederland zou zijn gevestigd, niet zou zijn onderworpen aan de vennootschapsbelasting en recht zou hebben op teruggaaf van dividendbelasting, faalt op de gronden die zijn vermeld in r.o. 3.7.3 van het arrest HR 24 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:115.

Zie ook Conclusie A-G Wattel (NLF 2020/1711, met noot van De Haan).

Metadata

Rubriek(en)
Dividendbelasting
Belastingtijdvak
2003/2004 t/m 2007/2008 en 2010 t/m 2013
Instantie
HR
Datum instantie
16 april 2021
Rolnummer
18/01052
ECLI
ECLI:NL:HR:2021:582
Auteur(s)
mr. dr. J.J.A.M. Korving
Deloitte / Maastricht University
NLF-nummer
NLF 2021/0942
Aflevering
6 mei 2021
Judoreg
NFB4311
bwbr0002515&artikel=10,bwbr0002515&artikel=10,bwbr0002515&artikel=11a,bwbr0002515&artikel=11a,bwbr0002672&artikel=2,bwbr0002672&artikel=2,bwbr0002672&artikel=3,bwbr0002672&artikel=3,bwbr0002672&artikel=28,bwbr0002672&artikel=28,bwbv0001506&artikel=63,bwbv0001506&artikel=63

Naar de bovenkant van de pagina