Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

X (belanghebbende) is inwoner van Nederland. Hij is in dienstbetrekking werkzaam bij A, een wereldwijd opererend concern dat offshore boorwerkzaamheden naar olie en gas verricht. X heeft op boorschepen van A gewerkt als eerste stuurman en senior dynamic positioning operator. In 2010 is X ingezet als toezichthouder op de bouw door een Koreaans bedrijf van een boorschip in Zuid-Korea. Na afronding van de proefvaarten is het schip op 16 november 2010 opgeleverd aan A. Het Koreaanse bedrijf heeft van maart 2010 tot december 2010 kantoorruimte aangeboden aan de werknemers van A. De kantoorruimte bestond uit vier kamers.

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld dat de Inspecteur zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het door X in Zuid-Korea verdiende loon op grond van artikel 16 Verdrag Nederland-Korea in Nederland is belast omdat A in Zuid-Korea geen vaste inrichting heeft. Het Hof vindt voor dit oordeel steun in de omstandigheid dat de Koreaanse belastingdienst niet heeft kunnen vaststellen dat van een vaste inrichting sprake is. Reeds hierom is voldaan aan artikel 16, lid 2, onderdeel c, Verdrag Nederland-Korea, zodat de Inspecteur terecht geen voorkoming van dubbele belasting heeft toegestaan.

Tegen dit oordeel heeft X cassatieberoep ingesteld, maar volgens A-G Niessen is dit ongegrond.

De bewijslast dat sprake is van een vaste inrichting in Zuid-Korea rust op X, aldus de A-G. In de onderhavige zaak is niet bekend welke werkzaamheden, naast werkzaamheden van X, vanuit voormelde kantoorruimte hebben plaatsgevonden. Dit betekent dat niet kan worden nagegaan welk soort werkzaamheden gedurende welke tijd er hebben plaatsgevonden. Aangezien het op de weg van X had gelegen om hierover meer informatie te verschaffen en dit niet is gebeurd, is zijns inziens de aan de opdrachtgever ter beschikking gestelde kantoorruimte terecht niet aangemerkt als vaste inrichting. Uit de omstandigheid dat de werkgever voor X in Zuid-Korea loon heeft ingehouden en afgedragen, volgt volgens de A-G evenmin dat sprake was van een vaste inrichting op grond van het Verdrag.

Ten overvloede overweegt de A-G dat het Hof uitgaat van een verkeerde rechtsopvatting over artikel 5 Verdrag Nederland-Korea, voor zover het Hof oordeelt dat de kantoorruimte geen vaste inrichting is omdat toezichthoudende activiteiten aan te merken zijn als activiteiten van voorbereidende aard of hulpwerkzaamheden. Dit kan X in deze procedure echter niet baten, aangezien geen sprake is van toezichthoudende activiteiten die meer dan zes maanden hebben geduurd.

Uit de door het Hof vastgestelde feiten blijkt dat belanghebbende, inwoner van Nederland, werkzaam is voor de Amerikaanse vaste inrichting van een in Zwitserland gevestigde vennootschap (A Co). Namens zijn werkgever houdt belanghebbende in Korea toezicht op de bouw van een boorschip door een Koreaanse werf (B Co). Zie ook de onderstaande figuur.

Metadata

Rubriek(en)
Internationaal belastingrecht
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2010
Instantie
A-G
Datum instantie
26 maart 2019
Rolnummer
17/05809
ECLI
ECLI:NL:PHR:2019:308
Auteur(s)
Michel van Dun
PwC/Universiteit van Amsterdam
NLF-nummer
NLF 2019/1070
Aflevering
9 mei 2019
Judoreg
NFB2467
bwbv0001568&artikel=16,bwbv0001568&artikel=16

Naar de bovenkant van de pagina