Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) hield 8,5% van de aandelen en daarnaast gedekte call-opties op 2,34% van de aandelen in een Japanse vennootschap die in 2017 naar de beurs ging, waardoor haar belang verwaterde tot 2,28% van de aandelen en gedekte opties op 1,58% van de aandelen. Binnen drie jaar na de beursgang heeft zij al haar opties uitgeoefend en alle aandelen in fasen verkocht.

Bij Rechtbank Gelderland was in geschil of na de beursgang de aflopende-deelnemingsvrijstelling ook geldt voor de opties en zo nee, of de Inspecteur heeft toegezegd dat dat wél zo zou zijn. Niet in geschil was dat die vrijstelling wel geldt voor het resultaat op het verwaterde 2,28% aandelenbelang.

Volgens de Rechtbank is van een aflopende deelneming bij de opties geen sprake omdat zij ook vóór de verwatering al geen ‘deelneming’ waren ex artikel 13, lid 2, Wet VpB 1969, omdat een optie geen aandelenkapitaal is.

Het Cum/ex-arrest (HR 6 november 2020, 18/04686, ECLI:NL:HR:2020:1738) gaat over ongedekte opties en zegt niet dat gedekte opties wél als ‘deelneming’ kunnen gelden. Het Falcons-arrest (HR 22 november 2002, 36.272, ECLI:NL:HR:2002:AD8488), dat de deelnemingsvrijstelling onder voorwaarden ook doet gelden voor resultaten op call-opties, maakt dat evenmin anders omdat artikel 13, lid 16, Wet VpB 1969 pas op 1 januari 2007 in de wet kwam en dat arrest dus niet kan zien op aflopende deelnemingen. Ook het beroep van X op het vertrouwensbeginsel is afgewezen omdat haar brief van 7 oktober 2014 waarmee de Inspecteur zich akkoord verklaarde, over een aandelenbezit groter dan 5% ging en niet over een aflopende deelneming.

In sprongcassatie betoogt X dat de vrijstelling voor aflopende deelnemingen wél geldt voor de gedekte call-opties, gezien: (i) de tekst van artikel 13, lid 16, Wet VpB 1969; (ii) de vaste rechtspraak, die erop neerkomt dat de deelnemingsvrijstelling geldt voor resultaten op gedekte opties die bij uitoefening tot een deelneming gaan behoren; (iii) het Falcons-arrest, waarvan niet valt in te zien dat het niet zou gelden voor gedekte call-opties tijdens de afloop van een voorheen deelneming, nu niet valt in te zien waarom een opgesplitst belang bij een aflopende deelneming anders zou zijn dan bij een niet-aflopende deelneming; en (iv) de miskenning door de Rechtbank dat het niet om een ‘faciliteit’ gaat. Klacht (v) stelt opnieuw dat de Inspecteur het vertrouwensbeginsel heeft geschonden.

A-G Wattel meent dat de klachten (i) t/m (iv) voldoende doel treffen om het cassatieberoep van X gegrond te verklaren. Aan klacht (v) komt de A-G dan niet toe, maar de Rechtbank heeft volgens hem de juiste maatstaf ter zake van vertrouwensberoep aangelegd.

De Hoge Raad kan de zaak zelf afdoen, aldus de A-G.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2017
Instantie
A-G
Datum instantie
13 december 2022
Rolnummer
22/02127
ECLI
ECLI:NL:PHR:2022:1171
Auteur(s)
dr. C.L. van Lindonk
Deloitte
NLF-nummer
NLF 2023/0298
Aflevering
9 februari 2023
Judoregnummer
JCDI:NFB5583
bwbr0002672&artikel=13,bwbr0002672&artikel=13

Naar de bovenkant van de pagina