Samenvatting
In augustus en september 2021 heeft ZCC Europe GmbH (ZCC) met het oog op het in het vrije verkeer brengen ervan, hardmetalen staven van cermets van oorsprong uit China aangegeven onder postonderverdeling 8209 00 80 van de GN, waarvoor een douanetarief van 2,7% geldt.
Het douanehoofdkantoor van Düsseldorf heeft besloten om de door ZCC aangegeven goederen op basis van Uitvoeringsverordening 2021/910 in te delen onder onderverdeling 8113 00 90 van de GN. Dientengevolge heeft het verzoekster in het hoofdgeding douanerechten en belasting over de toegevoegde waarde (btw) bij invoer opgelegd tegen een douanetarief van 5%.
Het Finanzgericht Düsseldorf (belastingrechter in eerste aanleg, Duitsland) twijfelt er niet aan dat de hardmetalen staven in het hoofdgeding onder onderverdeling 8209 00 80 van de GN moeten worden ingedeeld en stelt bij het HvJ enkel de geldigheid van Uitvoeringsverordening 2021/910 aan de orde.
Het HvJ verklaart het volgende voor recht:
Bij onderzoek van de gestelde vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van Uitvoeringsverordening 2021/910 van de Commissie van 31 mei 2021 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur kunnen aantasten.
BRON
ARREST VAN HET HOF (Negende kamer)
19 december 2024 (*)
In zaak C‑591/23,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf (belastingrechter in eerste aanleg, Duitsland) bij beslissing van 23 augustus 2023, ingekomen bij het Hof op 25 september 2023, in de procedure
ZCC Europe GmbH
tegen
Hauptzollamt Düsseldorf,
wijst
HET HOF (Negende kamer),
samengesteld als volgt: N. Jääskinen, kamerpresident, S. Rodin (rapporteur) en O. Spineanu-Matei, rechters,
advocaat-generaal: A. M. Collins,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
- ZCC Europe GmbH, vertegenwoordigd door N. Meyer, Rechtsanwalt,
- de Europese Commissie, vertegenwoordigd door B. Eggers en M. Salyková als gemachtigden,
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de geldigheid van uitvoeringsverordening (EU) 2021/910 van de Commissie van 31 mei 2021 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur (PB 2021, L 199, blz. 4).
2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen de in Duitsland gevestigde vennootschap ZCC Europe GmbH en het Hauptzollamt Düsseldorf (douanehoofdkantoor Düsseldorf, Duitsland) over de tariefindeling van hardmetalen staafjes vervaardigd van cermets.
Toepasselijke bepalingen
GN
3 De gecombineerde nomenclatuur die is opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief‑ en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB 1987, L 256, blz. 1), zoals gewijzigd bij uitvoeringsverordening (EU) 2020/1577 van de Commissie van 21 september 2020 (PB 2020, L 361, blz. 1) (hierna: „GN”), is gebaseerd op het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen (hierna: „GS”) overeenkomstig het op 14 juni 1983 te Brussel gesloten Internationaal Verdrag betreffende het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen (hierna: „GS‑verdrag”), dat met het daarbij behorende protocol van wijziging van 24 juni 1986 namens de Europese Economische Gemeenschap is goedgekeurd bij besluit 87/369/EEG van de Raad van 7 april 1987 (PB 1987, L 198, blz. 1).
4 Overeenkomstig artikel 12 van verordening nr. 2658/87 stelt de Europese Commissie jaarlijks bij verordening een volledige versie vast van de GN, met het daarbij behorende tarief van de douanerechten van het gemeenschappelijk douanetarief, zoals dat uit de door de Raad van de Europese Unie of door de Commissie vastgestelde bepalingen voortvloeit.
5 Het eerste deel van de GN („Inleidende bepalingen”) bevat onder haar titel I een punt A („Algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur”), dat voor de indeling van goederen het volgende bepaalt:
6 Het tweede deel van de GN („Tabel van de rechten”) bevat een afdeling XV („Onedele metalen en werken daarvan”), waarvan aantekening 4 luidt als volgt:
7 Hoofdstuk 81 („Andere onedele metalen; werken van deze stoffen”) van het tweede deel van de GN, dat is opgenomen in afdeling XV, omvat met name de volgende posten:
GN‑code
Omschrijving
Conventioneel douanerecht (%)
Bijzondere maatstaf
8113 00
Cermets en werken daarvan, resten en afval daaronder begrepen:
8113 00 20
– ruw
4
–
8113 00 40
– resten en afval
vrij
–
8113 00 90
– andere
5
–
8 Hoofdstuk 82 („Gereedschap; messenmakerswerk, lepels en vorken, van onedel metaal; delen van deze artikelen van onedel metaal”) van het tweede deel van de GN, dat is opgenomen in voornoemde afdeling XV, omvat onder meer de volgende posten:
GN‑code
Omschrijving
Conventioneel douanerecht (%)
Bijzondere maatstaf
8209 00
Plaatjes, staafjes, beitelpunten en dergelijke voorwerpen voor gereedschap, niet gemonteerd, vervaardigd van cermets:
8209 00 20
– wisselplaten
2,7
–
8209 00 80
– andere
2,7
–
9 De Werelddouaneorganisatie (WDO) keurt, onder de in artikel 8 van het GS‑verdrag vastgelegde voorwaarden, de toelichtingen (hierna: „GS‑toelichtingen”) en de indelingsadviezen goed die worden vastgesteld door het comité voor het GS, dat ingevolge artikel 6 van dat verdrag is ingesteld. Krachtens artikel 7, lid 1, van voornoemd verdrag heeft dit comité onder meer de functie om deze toelichtingen op te stellen.
Verordening nr. 952/2013
10 Artikel 57, leden 1 en 4 van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB 2013, L 269, blz. 1), met het opschrift „Tariefindeling van goederen”, bepaalt het volgende:
11 Artikel 58 („Toekenning van uitvoeringsbevoegdheden”) van deze verordening verduidelijkt in lid 2:
12 Overeenkomstig artikel 285, lid 1, van voornoemde verordening wordt de Commissie bij het uitvoeren van deze bevoegdheid bijgestaan door het Comité douanewetboek, dat bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten en wordt voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.
Uitvoeringsverordening 2021/910
13 Uitvoeringsverordening 2021/910 is door de Commissie aangenomen op grond van artikel 57, lid 4, en artikel 58, lid 2, van verordening nr. 952/2013.
14 Artikel 1 van deze uitvoeringsverordening luidt als volgt:
15 De bijlage die bij deze verordening is opgenomen, ziet er als volgt uit:
Omschrijving
Indeling
(GN‑code)
Motivering
(1)
(2)
(3)
Staafjes van cermets met een uniforme ronde dwarsdoorsnede. De artikelen van verschillende lengte en diameters hebben stompe uiteinden en kunnen massief of geperforeerd zijn en koelkanalen hebben. Sommige artikelen zijn afgeschuind.
De artikelen zijn vervaardigd van cermets, met name van gesinterd metaalcarbide op basis van wolfraamcarbide met kobalt als bindmiddel.
Aangezien de artikelen slechts in beperkte mate zijn bewerkt en een eenvoudige vorm hebben, kunnen deze worden gebruikt voor een breed scala aan toepassingen, bijvoorbeeld als verstevigingselementen. Als de artikelen verder worden bewerkt, kunnen deze worden gebruikt voor gereedschap en als gereedschap.
8113 00 90
De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de [GN], aantekening 4 op afdeling XV en de tekst van de GN‑codes 8113 00 en 8113 00 90.
Indeling onder GN‑code 8209 00 80 als staafjes en dergelijke voorwerpen voor gereedschap, niet gemonteerd, vervaardigd van cermets, is uitgesloten, aangezien de artikelen alleen voor gereedschap en als gereedschap kunnen worden gebruikt als zij verder worden bewerkt en deze ook geschikt zijn voor andere doeleinden.
Deze artikelen vallen onder post 8113, waartoe cermets behoren, ook in ruwe vorm of in de vorm van artikelen die niet elders in de [GN] worden genoemd (zie ook de GS-toelichtingen op post 8113, zesde alinea).
Het artikel moet daarom worden ingedeeld onder GN‑code 8113 00 90 als cermets en andere werken daarvan.
Hoofdgeding en prejudiciële vraag
16 In augustus en september 2021 heeft verzoekster in het hoofdgeding, met het oog op het in het vrije verkeer brengen ervan, hardmetalen staven van cermets van oorsprong uit China aangegeven onder postonderverdeling 8209 00 80 van de GN, waarvoor een douanetarief van 2,7 % geldt.
17 Het douanehoofdkantoor van Düsseldorf heeft besloten om de door verzoekster in het hoofdgeding aangegeven goederen op basis van uitvoeringsverordening 2021/910 in te delen onder onderverdeling 8113 00 90 van de GN. Dientengevolge heeft het verzoekster in het hoofdgeding douanerechten en belasting over de toegevoegde waarde (btw) bij invoer opgelegd tegen een douanetarief van 5 %.
18 Verzoekster in het hoofdgeding heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend, waarin zij stelt dat de aangegeven hardmetalen staven van cermets enkel „voor gereedschap” kunnen worden gebruikt en niet voor andere doeleinden, en dat verordening 2021/910 daarmee niet op deze staven van toepassing was. Zij stelt dat uitvoeringsverordening 2021/910 in ieder geval onrechtmatig is omdat deze niet slechts ter verduidelijking dient, maar de bewoordingen van onderverdeling 8209 00 80 van de GN wijzigt en aldus de bevindingen van het arrest van het Bundesfinanzhof (hoogste federale rechter in belastingzaken, Duitsland) van 7 augustus 2018 (VII R 20/17), waarin al een dergelijke verduidelijking was gegeven, miskent.
19 Verzoekster in het hoofdgeding betoogt in dit verband dat dit arrest van het Bundesfinanzhof ook betrekking had op hardmetalen staven die zij in 2008 met het oog op het in het vrije verkeer brengen ervan had aangegeven onder postonderverdeling 8209 00 80 van de GN en die vergelijkbaar zijn met die in het hoofdgeding. Na een controle ter plaatse heeft het douanehoofdkantoor van Düsseldorf bij een belastingaanslag van 2011 de goederen onder onderverdeling 8113 00 90 van de GN ingedeeld en is het overgegaan tot naheffing van de daarmee overeenstemmende douanerechten. Nadat het Finanzgericht Düsseldorf (belastingrechter in eerste aanleg) eerst het beroep tegen deze naheffing van douanerechten had verworpen, heeft het Bundesfinanzhof in het kader van een beroep in Revision de zaak terugverwezen naar de verwijzende rechter met de motivering dat diende te worden nagegaan of de betrokken hardmetalen staven de kenmerken vertoonden van GN‑post 8209. In het kader van de onder nummer 4 K 3162/18 Z ingeschreven zaak heeft de verwijzende rechter destijds een deskundigenonderzoek gelast. In zijn rapport van 4 december 2019 heeft de deskundige geconcludeerd dat deze hardmetalen staven doorgaans worden verwerkt tot gereedschap met geometrisch bepaalde snijbladen. Volgens hem wees de aanwezigheid van koelgaten op bepaalde staven erop dat ze voor boren of schachtfrezen worden gebruikt. Verder meende hij dat de andere staven door hun geometrie en materiaalkeuze duidelijk kenmerken van schachtgereedschap vertonen. Op basis hiervan heeft de verwijzende rechter bij vonnis van 18 maart 2020 de belastingaanslag van 2011 nietig verklaard.
20 Aangezien het Bundesfinanzhof en het Finanzgericht Düsseldorf in die beslissingen de betrokken goederen op een andere manier hebben ingedeeld dan is gedaan in de bindende tariefinlichtingen van de Ierse, de Nederlandse en de Poolse douaneautoriteiten, is er na raadpleging van het Comité douanewetboek verduidelijking gebracht door de vaststelling van uitvoeringsverordening 2021/910.
21 Nadat het douanehoofdkantoor van Düsseldorf het bezwaar van verzoekster in het hoofdgeding had verworpen op grond van uitvoeringsverordening 2021/910, heeft zij beroep ingesteld bij de verwijzende rechter.
22 De verwijzende rechter twijfelt er niet aan dat de hardmetalen staven in het hoofdgeding onder onderverdeling 8209 00 van de GN moeten worden ingedeeld en stelt bijgevolg enkel de geldigheid van uitvoeringsverordening 2021/910 aan de orde. Hij is van oordeel dat de Commissie door de vaststelling van deze verordening de inhoud en draagwijdte van tariefposten 8113 en 8209 van de GN heeft gewijzigd. In dit verband verwijst hij naar de bestemming van deze hardmetalen staven, in de zin van onderverdeling 8209 00 van de GN, en naar het in punt 19 van dit arrest vermelde deskundigenrapport van 4 december 2019, dat hij had gevraagd in het kader van de onder nummer 4 K 3162/18 Z ingeschreven zaak. Daaruit blijkt volgens hem dat de hardmetalen staven in het hoofdgeding, wegens hun geometrie en de materiaalkeuze, alsook de koelgaten op een aantal van deze staven, zijn bestemd voor de productie van gereedschap met een geometrisch bepaald snijblad. De verwijzende rechter voegt daaraan toe dat het volstaat dat de hardmetalen staven hoofdzakelijk zijn bestemd voor gereedschap om onder onderverdeling 8209 00 van de GN te worden ingedeeld. Verder verduidelijkt hij dat hoewel de staafjes van cermets nog verder moeten worden bewerkt voordat zij voor gereedschap kunnen worden gebruikt, dit niet verhindert dat zij onder onderverdeling 8209 00 80 van de GN worden ingedeeld. Ten slotte stelt hij dat de bewering in de omschrijving op het einde van de bijlage bij uitvoeringsverordening 2021/910, namelijk dat de staafjes van cermets slechts in beperkte mate zijn bewerkt en een eenvoudige vorm hebben en daarom kunnen worden gebruikt voor een breed scala aan toepassingen, tegen de achtergrond van het in punt 19 van dit arrest vermelde deskundigenrapport van 4 december 2019 waarschijnlijk onjuist is.
23 Daarop heeft het Finanzgericht Düsseldorf de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:
Beantwoording van de prejudiciële vraag
24 Met zijn vraag verzoekt de verwijzende rechter het Hof om uitspraak te doen over de geldigheid van uitvoeringsverordening 2021/910, die is vastgesteld om de uniforme toepassing van de GN te waarborgen, voor zover daarbij cermets, een type metalen staafjes met een zeer hoge buigweerstand, zoals beschreven in kolom 1 van de tabel in de bijlage bij die uitvoeringsverordening, wordt ingedeeld onder GN‑postonderverdeling 8113 00 90 en niet onder GN‑postonderverdeling 8209 00 80, hetgeen volgens hem in strijd is met de draagwijdte van de GN‑posten 8113 en 8209, de toelichtingen bij deze posten alsook de algemene regels voor de uitlegging van de GN en het GS.
25 De in kolom 1 van de tabel in de bijlage bij uitvoeringsverordening 2021/910 beschreven staafjes van cermets zijn vervaardigd van een mengsel van wolfraamcarbide met een deel kobalt als bindmiddel. Wolfraamcarbide wordt gekenmerkt door een bijzondere hardheid en is daarom bijzonder geschikt voor het bewerken van metaal door boren of frezen. De staafjes in het hoofdgeding hebben verschillende lengten tussen 100 en 300 mm. Hun diameter varieert eveneens tussen 2 en 40 mm. Zij hebben een uniforme dwarsdoorsnede met vlakke uiteinden. Daarnaast hadden zij in sommige gevallen een tot drie koelkanalen. Het staat vast dat deze staafjes van cermets nog verder moeten worden bewerkt en dat verzoekster in het hoofdgeding ze daarvoor doorverkoopt aan fabrikanten van gereedschap.
26 Hoewel de Duitse douaneautoriteiten het in het hoofdgeding aan de orde zijnde product hebben ingedeeld onder GN‑post 8113, heeft het Bundesfinanzhof bij een arrest van 2018 geoordeeld dat zij dienden te worden ingedeeld onder GN‑post 8209.
27 Om het risico van verschillende interpretaties van de GN in de verschillende lidstaten te vermijden, heeft de Commissie op 31 mei 2021 uitvoeringsverordening 2021/910 vastgesteld. Deze verordening is door de Duitse douaneautoriteiten toegepast op de nieuwe invoer van de betrokken goederen in augustus en september 2021 door verzoekster in het hoofdgeding, door de staafjes van cermets onder GN‑code 8113 in te delen, waardoor een douanetarief van 5 % zou gelden, hoewel verzoekster in het hoofdgeding verzoekt om indeling overeenkomstig de in het vorige punt vermelde nationale rechtspraak onder GN‑post 8209, waardoor een douanetarief van 2,7 % zou worden toegepast.
28 De verwijzende rechter wenst in wezen van het Hof te vernemen of de Commissie door de uitlegging van de GN‑posten 8113 en 8209 in uitvoeringsverordening 2021/910 is overgegaan tot een verboden wijziging van de GN, en deze niet enkel simpelweg heeft verduidelijkt.
29 Vooraf moet in herinnering worden gebracht dat het Hof herhaaldelijk heeft geoordeeld dat de Commissie – in samenwerking met de douanedeskundigen van de lidstaten – beschikt over een ruime beoordelingsbevoegdheid om de inhoud te verduidelijken van de tariefposten die voor de indeling van een bepaald goed in aanmerking komen. Haar bevoegdheid om de in artikel 57, lid 4, en artikel 58, lid 2, van verordening nr. 952/2013 bedoelde maatregelen vast te stellen, machtigt de Commissie evenwel niet om de inhoud of de draagwijdte te wijzigen van de tariefposten die zijn vastgesteld op basis van het GS, ten aanzien waarvan de Unie zich bij artikel 3 van het GS-verdrag heeft verbonden om de draagwijdte niet te wijzigen [zie in die zin arresten van 12 februari 2015, Raytek en Fluke Europe, C‑134/13, EU:C:2015:82, punt 29; 19 december 2019, Amoena, C‑677/18, EU:C:2019:1142, punt 37 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 4 februari 2021, JCM Europe (UK), C‑760/19, EU:C:2021:96, punt 34].
30 Om vast te stellen of de Commissie, door het in kolom 1 van de tabel in de bijlage bij uitvoeringsverordening 2021/910 omschreven goed in te delen onder GN‑post 8113 en niet onder GN‑post 8209, de inhoud of de draagwijdte van deze twee tariefposten van de GN, die zijn vastgesteld op basis van het GS, heeft gewijzigd, moet er in de eerste plaats aan worden herinnerd dat het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen – ter wille van de rechtszekerheid en gemakkelijke controle – in de regel moet worden gezocht in de objectieve kenmerken en eigenschappen ervan, zoals deze in de tekst van de GN‑post en van de aantekeningen op de afdelingen of hoofdstukken zijn omschreven [arresten van 19 december 2019, Amoena, C‑677/18, EU:C:2019:1142, punt 40, 18 juni 2020, Hydro Energo, C‑340/19, EU:C:2020:488, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 4 februari 2021, JCM Europe (UK), C‑760/19, EU:C:2021:96, punt 35].
31 In de tweede plaats kan, wanneer de indeling niet uitsluitend op basis van de objectieve kenmerken en eigenschappen van het betrokken product kan worden verricht, de bestemming – met name de wezenlijke bestemming – ervan een objectief indelingscriterium zijn, mits die bestemming inherent is aan dat product. De vraag of een bestemming inherent is aan een product moet worden beoordeeld aan de hand van zijn objectieve kenmerken en eigenschappen (zie in die zin arresten van 5 september 2019, TDK-Lambda Germany, C‑559/18, EU:C:2019:667, punt 27, en 18 juni 2020, Hydro Energo, C‑340/19, EU:C:2020:488, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Deze objectieve kenmerken en eigenschappen van de producten moeten kunnen worden vastgesteld op het ogenblik van de inklaring (arrest van 26 mei 2016, Latvijas propāna gāze, C‑286/15, EU:C:2016:363, punt 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
32 In de derde plaats heeft het Hof herhaaldelijk geoordeeld dat de toelichtingen op de GN en het GS weliswaar geen bindende kracht hebben, maar wel van belang zijn om een uniforme toepassing van het gemeenschappelijk douanetarief te waarborgen en als zodanig voor de uitlegging daarvan waardevolle gegevens bevatten (arresten van 18 juni 2020, Hydro Energo, C‑340/19, EU:C:2020:488, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 20 oktober 2022, Mikrotīkls, C‑542/21, EU:C:2022:814, punt 23).
33 Wat betreft de bewoordingen van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde tariefposten, moet worden opgemerkt dat hoofdstuk 81 van het tweede deel van de GN als opschrift „Andere onedele metalen; werken van deze stoffen” heeft en post 8113 ervan met name betrekking heeft op „[c]ermets en werken daarvan”. Hoofdstuk 82 („Gereedschap; messenmakerswerk, lepels en vorken, van onedel metaal; delen van deze artikelen van onedel metaal”) van het tweede deel van de GN omvat post 8209, dat betrekking heeft op „[p]laatjes, staafjes, beitelpunten en dergelijke voorwerpen voor gereedschap, niet gemonteerd, vervaardigd van cermets”.
34 In de GS‑toelichting op afdeling XV is, wat het toepassingsgebied van deze twee hoofdstukken betreft, het volgende verduidelijkt: „De hoofdstukken 72 tot en met 76 en 78 tot en met 81 omvatten onedele metalen in ruwe staat en in de vorm van producten zoals staven, draad of platen, alsmede werken daarvan met uitzondering echter van de in de hoofdstukken 82 en 83 limitatief genoemde werken, ongeacht het metaal waaruit zij zijn vervaardigd.”
35 In de aanvullende aantekening op hoofdstuk 82 van het tweede deel van de GN is eveneens bepaald dat „[d]it hoofdstuk [...] een geheel van metalen artikelen voor gereedschap en messenmakerswerk [omvat], die zijn uitgesloten van de voorgaande hoofdstukken van afdeling XV, die niet beantwoorden aan het begrip (al dan niet elektrische) machines, apparaten en toestellen van afdeling XVI [...] en die geen instrumenten zijn bedoeld bij hoofdstuk 90 of artikelen bedoeld bij de posten 96.03 en 96.04”.
36 Hieruit blijkt dat hoofdstuk 82 van het tweede deel van de GN een limitatief karakter heeft, aangezien het enkel werken betreft die daarin uitdrukkelijk worden genoemd. De vermelding van „cermets” is bijkomstig, aangezien deze term niet voorkomt in de titel van voornoemd hoofdstuk 82 en in GN‑post 8209 uitsluitend wordt gebruikt als beschrijvend element van de materialen waaruit plaatjes, staafjes, beitelpunten en dergelijke voorwerpen voor gereedschap, niet gemonteerd, zijn vervaardigd, die uitdrukkelijk in deze post worden bedoeld.
37 De uitvoeringsverordening van de Commissie en de motivering in de tabel in de bijlage zetten uiteen dat post 8113 cermets in ruwe vorm of in de vorm van niet elders genoemde artikelen omvat. Hieruit kan worden afgeleid dat post 8113 van de GN een potentieel ruim toepassingsgebied heeft en zij alle producten van cermets omvat, terwijl onder post 8209 van de GN enkel plaatjes, staafjes, beitelpunten en dergelijke voorwerpen voor gereedschap kunnen worden ingedeeld.
38 In casu is de uitlegging van de uitdrukking „voor gereedschap” bepalend. De verwijzende rechter legt deze uitdrukking in punten 17 tot en met 20 van het verzoek om een prejudiciële beslissing namelijk uit in de zin dat hieronder ook producten moeten worden begrepen die na een noodzakelijke verdere bewerking alleen voor gereedschap kunnen worden gebruikt.
39 Uit de GS‑toelichting op post 8209 blijkt evenwel:
40 Uit de uitdrukking „niet zijn aangebracht” in de omschrijving van GN‑post 8209 en de toelichting op deze post blijkt dat deze post is gericht op artikelen die reeds voldoende zijn bewerkt om simpel en rechtstreeks te kunnen worden „aangebracht”, te weten eenvoudig „door lassen, solderen of klemmen” aan het gereedschap te kunnen worden vastgemaakt. De artikelen die een andere bewerking dan louter het vastmaken moeten ondergaan voordat zij aan gereedschap kunnen worden vastgemaakt, kunnen dus niet onder deze post vallen. Hetzelfde geldt voor de in het hoofdgeding aan de orde zijnde staafjes van cermets, waarvan is vastgesteld dat ze slechts onafgewerkte staafjes „voor gereedschap” zijn.
41 De algemene regel in het eerste deel van de GN, titel I, punt A, 2 a), voor de indeling van de goederen, namelijk dat de vermelding van een goed in een post eveneens „betrekking [heeft] op dat goed in niet-complete of in niet-afgewerkte staat” voor zover dit de „essentiële kenmerken van het complete of het afgewerkte goed vertoont”, doet niet aan deze conclusie af.
42 Het is juist die voorwaarde, namelijk dat het betrokken goed de essentiële kenmerken vertoont van het complete of afgewerkte goed, die niet is vervuld in het geval van de staafjes van cermets in het hoofdgeding. Het staat immers vast dat deze staafjes van cermets naar hun aard nog verder moeten worden bewerkt, bijvoorbeeld door het uitboren, het maken van inkepingen, groeven en bochten of het taps te laten toelopen, om een specifieke buitenvorm te krijgen waardoor zij door het eenvoudig lassen, solderen of klemmen aan het gereedschap kunnen worden aangebracht.
43 In casu heeft de Commissie op basis van de objectieve kenmerken en eigenschappen van het goed, die in kolom 3 van de tabel in de bijlage bij uitvoeringsverordening 2021/910 worden omschreven, onder toepassing van de algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de GN en onder verwijzing naar aantekening 4 bij afdeling XV van de GN, en de tekst van de GN‑onderverdelingen 8113 00 en 8113 00 90, de goederen zoals die in het hoofdgeding onder onderverdeling 8113 00 90 ingedeeld. Verder heeft zij de indeling van deze goederen onder GN‑onderverdeling 8209 00 80 als staafjes en dergelijke voorwerpen voor gereedschap, niet gemonteerd, vervaardigd van cermets uitgesloten, aangezien „de artikelen alleen voor gereedschap en als gereedschap kunnen worden gebruikt als zij verder worden bewerkt en deze ook geschikt zijn voor andere doeleinden”.
44 In dit verband betwijfelt de verwijzende rechter in het bijzonder of uitvoeringsverordening 2021/910 geldig is omdat deze indeling volgens hem de draagwijdte van GN‑post 8209 heeft gewijzigd, aangezien volgens het in punt 19 van dit arrest vermelde deskundigenrapport van 4 december 2019 „de [staafjes van cermets zoals die in het hoofdgeding], wegens hun geometrie en de materiaalkeuze, alsook de koelgaten op een aantal van deze staven, zijn bestemd voor de productie van gereedschap met een geometrisch bepaald snijblad”. Deze twijfels kunnen echter geen stand houden. Zelfs indien deze staafjes van cermets vanwege bepaalde kenmerken enkel tot gereedschap kunnen worden bewerkt, voldoen zij niet precies aan de vereisten die worden gesteld in de omschrijving van GN‑post 8209, zoals verduidelijkt in de relevante toelichtingen, volgens welke de onder deze post vermelde producten aan het gereedschap moeten kunnen worden bevestigd door het eenvoudig lassen, solderen of klemmen zonder dat verdere bewerking noodzakelijk is.
45 Zoals ook blijkt uit de beschrijving van de staafjes van cermets die is opgenomen in kolom 1 van de tabel in de bijlage bij uitvoeringsverordening 2021/910, hebben deze staafjes „een eenvoudige vorm”, en zijn zij „slechts in beperkte mate [...] bewerkt”. Dit blijkt eveneens uit de bindende tariefinlichtingen DE BTI 5017/22‑1 en DE BTI 2903/22‑1, waarin de betrokken staafjes van cermets zijn omschreven als „onafgewerkte staafjes”, die op het moment van de invoer nog niet voldoende zijn ontwikkeld om de wezenlijke kenmerken te bezitten om onder post 8209 te worden ingedeeld.
46 Bij lezing van tal van andere GN‑posten blijkt namelijk dat als een post onafgewerkte producten omvat, dit product daarin uitdrukkelijk wordt vermeld:
- post 8212 „Scheermessen, lemmeten en mesjes voor scheermessen (niet-afgewerkte scheermesjes, al dan niet in bandvorm, daaronder begrepen)”;
- post 9606 „Knopen en drukknopen; knoopvormen en andere delen van knopen of van drukknopen; knopen in voorwerpsvorm”;
- post 9110 „Complete uurwerken, niet gemonteerd of gedeeltelijk gemonteerd (stellen onderdelen); niet-complete uurwerken, gemonteerd; onvolledige, onafgewerkte uurwerken („ébauches”).
47 Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat verzoekster in het hoofdgeding de hardmetalen staven verkocht aan fabrikanten van gereedschap die ze in aanvullende bewerkingsprocessen tot gereedschap voor het verspanend bewerken van metaal hebben verwerkt. Het in het punt 19 van dit arrest vermelde deskundigenrapport van 4 december 2019 verduidelijkt dat „de hardmetalen staven doorgaans worden verwerkt tot gereedschap met geometrisch bepaalde snijbladen”, wat bevestigt dat de geometrische vorm van de staafjes van cermets en bijgevolg het specifieke gereedschap waarvoor zij worden gebruikt en waaraan zij dienen te worden aangebracht, nog niet geïdentificeerd kunnen worden op het moment van de inklaring, wat strijdig is met de vereisten die in de rechtspraak van het Hof worden gesteld (arrest van 26 mei 2016, Latvijas propāna gāze, C‑286/15, EU:C:2016:363, punt 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
48 Het feit dat de verwijzende rechter refereert aan punt 28 van het arrest van 5 december 2019, TDK‑Lambda Germany (C‑559/18, EU:C:2019:667), doet niets aan deze beoordeling af. In punt 33 van dit arrest heeft het Hof immers expliciet verduidelijkt dat wanneer de betrokken tariefpost een indelingscriterium bevat dat is gebaseerd op een specifiek gebruik van de betrokken goederen, dat criterium doorslaggevend is voor de indeling van deze goederen onder deze post.
49 Uit de tekst van de betrokken GN‑post en GN‑postonderverdeling en de aantekeningen op de afdelingen of hoofdstukken blijkt dat het in het hoofdgeding aan de orde zijnde product wordt bepaald door zijn objectieve kenmerken en eigenschappen en geen indelingscriterium bevat dat is gebaseerd op een bepaald gebruik van het betrokken goed. Dit wordt bevestigd in de tekst van de tabel in de bijlage bij uitvoeringsverordening 2021/910.
50 De bewering van de verwijzende rechter in punt 20 van het verzoek om een prejudiciële beslissing dat de hypothese van de Commissie in kolom 1 van de tabel in de bijlage bij uitvoeringsverordening 2021/910, volgens dewelke de staafjes van cermets „kunnen [...] worden gebruikt voor een breed scala aan toepassingen” onjuist is, hoeft dus slechts ten overvloede te worden onderzocht. De in kolom 1 van deze tabel beschreven staafjes van cermets kunnen namelijk voor andere doeleinden worden gebruikt. Het feit dat sommige staafjes koelkanalen hebben, rechtvaardigt niet dat ze worden ingedeeld onder GN‑post 8113. Volgens technische documentatie zijn koelkanalen ook noodzakelijk voor draadgeleiders in de textielindustrie. Het bestaan van koelkanalen betekent dus niet dat de staafjes van cermets enkel voor gereedschap kunnen worden gebruikt.
51 Om al deze redenen heeft de Commissie haar beoordelingsbevoegdheid niet overschreden door in kolom 3 van de tabel in de bijlage bij uitvoeringsverordening 2021/910 aan te geven dat de goederen vanwege hun objectieve kenmerken en eigenschappen onder GN‑post 8113 vielen en niet onder GN‑post 8209 konden worden ingedeeld.
52 Gelet op het voorgaande dient te worden geoordeeld dat de Commissie, door de in kolom 1 van de tabel in de bijlage bij uitvoeringsverordening 2021/910 omschreven staafjes van cermets in te delen onder GN‑post 8113, en niet onder GN‑post 8209, de inhoud noch de draagwijdte van deze twee tariefposten heeft gewijzigd.
53 Gelet op een en ander moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat bij het onderzoek daarvan niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van uitvoeringsverordening 2021/910 kunnen aantasten.
Kosten
54 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Negende kamer) verklaart voor recht:
Bij onderzoek van de gestelde vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van uitvoeringsverordening (EU) 2021/910 van de Commissie van 31 mei 2021 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur kunnen aantasten.
ondertekeningen
* Procestaal: Duits.