De opgaaf van de intracommunautaire prestaties van X (belanghebbende) wordt gedaan door een gemachtigde zonder dat deze voorafgaand aan de inzending worden voorgelegd aan X.
De gemachtigde heeft middels kwartaalaangiften elektronisch opgaaf intracommunautaire prestaties (opgaaf ICP) gedaan voor bedragen minder dan € 50.000. Intracommunautaire leveringen van goederen mogen echter alleen middels een kwartaalaangifte worden opgegeven als er sprake is van leveringen die meer bedragen dan € 50.000. Onder dit bedrag moeten leveringen per maand worden aangegeven.
Omdat X hieraan niet heeft voldaan, heeft de Inspecteur hem een verzuimboete opgelegd van € 375.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant overweegt dat de door X aangevoerde omstandigheid dat het indienen van kwartaalopgaaf ICP slechts een vergissing van de gemachtigde betreft, niet maakt dat sprake is van avas. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de gedragingen van gemachtigde aan X kunnen worden toegerekend. Van avas is slechts sprake indien een belanghebbende alle zorg heeft betracht die in de gegeven omstandigheden van haar mag worden verwacht om het verzuim te voorkomen (vgl. HR 15 juni 2007, 42.687, ECLI:NL:HR:2007:BA7184). Het enkel inschakelen van een gemachtigde maakt nog niet dat X daaraan heeft voldaan. Dat de gemachtigde voorafgaand aan de inzending de opgaaf ICP niet aan hem heeft gestuurd maakt dit niet anders. Gesteld noch gebleken is dat de gemachtigde dit zonder toestemming van X heeft gedaan.
De Rechtbank concludeert dat de boete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 februari 2023 in de zaak tussen
belanghebbende, gevestigd te plaats land, belanghebbende (gemachtigde: mr. J. Linssen),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 23 april 2021.
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd van € 275 omdat zij niet heeft voldaan aan op haar rustende verplichtingen met betrekking tot de opgaaf van intracommunautaire prestaties (de verzuimboete).
1.2. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de verzuimboete ongegrond verklaard.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 13 januari 2023 op zitting behandeld. De gemachtigde heeft aan de zitting deelgenomen door middel van een videoverbinding. Namens de inspecteur is verschenen [inspecteur] .
Feiten
2. Belanghebbende is ondernemer voor de omzetbelasting. Zij verricht intracommunautaire prestaties.
2.1. De opgaaf van de intracommunautaire prestaties van belanghebbende wordt gedaan door de gemachtigde van belanghebbende zonder dat deze voorafgaand aan de inzending worden voorgelegd aan belanghebbende.
2.2. Gemachtigde heeft over het tweede kwartaal van 2020 elektronisch opgaaf intracommunautaire prestaties (opgaaf ICP) gedaan naar een totaalbedrag van € 5.966.845.
2.3. Naar aanleiding van de opgaaf ICP over het tweede kwartaal van 2020 heeft de inspecteur een brief aan belanghebbende verzonden met daarin onder meer het volgende:
“ U mag intracommunautaire leveringen van goederen alleen per kwartaal opgeven als u voor € 50.000 of minder hebt geleverd. Omdat u niet meer aan die voorwaarde voldoet, moet u voortaan leveringen van goederen per maand opgeven”
2.4. Gemachtigde heeft op 27 januari 2021 over het vierde kwartaal van 2020 elektronisch een opgaaf ICP gedaan naar een totaal bedrag aan intracommunautaire prestaties van € 43.056 negatief.
2.5. Met dagtekening 27 maart 2021 is de verzuimboete aan belanghebbende opgelegd omdat zij niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichting tot het indienen van opgaaf ICP per maand in plaats van per kwartaal.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt of de verzuimboete terecht en niet tot een te hoog bedrag aan belanghebbende is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1. De rechtbank is van oordeel dat de verzuimboete terecht en niet tot een te hoog bedrag aan belanghebbende is opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de verzuimboete ten onrechte aan haar is opgelegd omdat het slechts aan een vergissing van haar gemachtigde is te wijten dat kwartaalopgaaf ICP is gedaan in plaats van de maandopgaaf ICP. Volgens belanghebbende is sprake van afwezigheid van alle schuld (avas) omdat zij mocht vertrouwen op haar gemachtigde voor het verrichten van de opgaaf ICP.
3.3. Tussen partijen is niet in geschil dat op belanghebbende op grond van het bepaalde in artikel 37a van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) de verplichting rustte om per maand opgaaf ICP te doen.
3.4. In artikel 40, eerste lid van de Wet OB is bepaald dat het doen van een onjuiste opgaaf ICP een verzuim vormt waarvoor de inspecteur een boete van ten hoogste € 5.514 kan opleggen. In paragraaf 30 tot en met 32 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst is bepaald dat een boete tot het voornoemde wettelijk maximum uit artikel 40 Wet OB kan worden opgelegd indien een belastingplichtige verplicht is de opgaaf ICP per kalendermaand in te dienen, maar zich niet aan dit verkorte tijdvak houdt. De aan belanghebbende opgelegde verzuimboete is in overeenstemming met voornoemde bepalingen opgelegd.
3.5. Voor het opleggen van een verzuimboete is geen opzet of grove schuld vereist. Alleen in het geval van avas wordt geen verzuimboete opgelegd.
3.6. De rechtbank overweegt dat de door belanghebbende aangevoerde omstandigheid dat het indienen van kwartaalopgaaf ICP slechts een vergissing van gemachtigde betreft, niet maakt dat sprake is avas. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de gedragingen van gemachtigde aan belanghebbende kunnen worden toegerekend. Van avas is slechts sprake indien belanghebbende alle zorg heeft betracht die in de gegeven omstandigheden van haar mag worden verwacht om het verzuim te voorkomen. Het enkele inschakelen van een gemachtigde maakt naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat belanghebbende daaraan heeft voldaan. Dat de gemachtigde voorafgaand aan de inzending de opgaaf ICP niet aan belanghebbende heeft gestuurd maakt dit niet anders. Gesteld noch gebleken is dat de gemachtigde dit zonder toestemming van belanghebbende heeft gedaan. De rechtbank concludeert dat de boete terecht aan belanghebbende is opgelegd.
3.7. De rechtbank acht de hoogte van de opgelegde boete bovendien passend en geboden. In de overige door belanghebbende aangevoerde omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om de boete te matigen.
Conclusie en gevolgen
4. Het beroep is ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of voor vergoeding van het door belanghebbende betaalde griffierecht.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier op 10 februari 2023. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.