Rechtbank bevestigt aanslagen watersysteemheffing; beroep ongegrond
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 7 augustus 2024
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(3)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten(1)
- Jurisprudentie(171)
- Commentaar NLFiscaal(3)
- Literatuur(7)
- Recent(10)
- Kennisgroepstandpunt(1)
Samenvatting
X (belanghebbende) heeft bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant beroep ingesteld tegen de aan hem opgelegde aanslagen watersysteemheffing 2023. Hij stelt dat de tarieven onjuist zijn vastgesteld en dat de Heffingsambtenaar van Sabewa Zeeland niet alle relevante stukken heeft overgelegd.
De Rechtbank oordeelt echter dat de Heffingsambtenaar alle benodigde stukken heeft ingediend en dat er geen reden is om de Verordening watersysteemheffing onverbindend te verklaren.
De Rechtbank concludeert dat het waterschap binnen zijn wettelijke bevoegdheden heeft gehandeld en dat de kostenverdeling over de heffingsplichtigen correct is.
Het beroep wordt ongegrond verklaard en de aanslagen blijven in stand.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 augustus 2024 in de zaak tussen
belanghebbende uit plaats, belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van Sabewa Zeeland, de heffingsambtenaar.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende dat ziet op de aan belanghebbende opgelegde aanslagen watersysteemheffing gebouwd en watersysteemheffing ingezetenen 2023 (de aanslagen watersysteemheffing) van 31 maart 2023.
1.1.Bij uitspraak op bezwaar van 4 juli 2023 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende tegen (onder meer) deze aanslagen ongegrond verklaard.
1.2. De rechtbank heeft het beroep op 16 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben belanghebbende en namens de heffingsambtenaar, [naam] deelgenomen.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt eerst of de heffingsambtenaar alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. Vervolgens beoordeelt de rechtbank of de aanslagen watersysteemheffing terecht en niet naar te hoge bedragen zijn opgelegd. Meer specifiek gaat de rechtbank in op de vraag of de ‘Verordening op de watersysteemheffing waterschap Scheldestromen 2020’ (de Verordening watersysteemheffing) onverbindend moet worden verklaard, omdat de tarieven voor het jaar 2023 niet met een juiste onderbouwing zijn vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet. De heffingsambtenaar heeft alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en de rechtbank ziet geen aanleiding om de Verordening watersysteemheffing (gedeeltelijk) onverbindend te verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
3. Belanghebbende is eigenaar van de woning aan de [adres] te [plaats] . De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het belastingjaar 2023 (onder meer) een aanslag watersysteemheffing gebouwd voor een bedrag van € 110,63 en een aanslag watersysteemheffing ingezetenen voor een bedrag van € 134,96 opgelegd.
3.1. De aanslagen watersysteemheffing zijn gebaseerd op de Verordening watersysteemheffing.
3.2. In de programmabegroting 2023 van het waterschap Scheldestromen (het waterschap) is onder meer het volgende opgenomen (ontleend aan pagina 76, 98 en 99):
De netto kosten zijn toegerekend aan de belastingcategorieën en worden gedekt door de waterschapsbelastingen. Ter dekking van incidentele kosten ten behoeve van (onder meer) de watersysteemheffing vindt een inzet uit de bestemmingsreserves en uit de egalisatiereserves plaats.
3.3. Op grond van de Legesverordening waterschap Scheldestromen 2016 heft het waterschap leges voor het in behandeling nemen van aanvragen (voor het kopiëren van stukken en het verlenen van vergunningen). Op grond van de Retributieverordening zoetwatervoorziening Tholen en Sint Philipsland 2019 (Retributieverordening zoetwatervoorziening 2019) heft het waterschap rechten voor door het waterschap verleende diensten in verband met de zoetwatervoorziening.
Motivering
Op de zaak betrekking hebbende stukken
4. Belanghebbende betoogt dat hij de tariefstelling voor de aan hem opgelegde aanslagen watersysteemheffing niet kan controleren omdat niet alle van belang zijnde stukken door het waterschap zijn overgelegd. Belanghebbende doelt in dat verband met name op stukken die niet door het waterschap openbaar zijn gemaakt, waaronder de retributieverordeningen zoetwatervoorziening van eerdere jaren. De heffingsambtenaar is daarentegen van mening dat hij alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. Daarnaast zijn eerdere retributieverordeningen volgens de heffingsambtenaar geen op de zaak betrekking hebbende stukken omdat voor het belastingjaar 2023 enkel de Retributieverordening zoetwatervoorziening 2019 van belang is.
4.1. De rechtbank stelt voorop dat de op de zaak betrekking hebbende stukken alle stukken zijn die aan de heffingsambtenaar ter beschikking staan dan wel hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten. Alle stukken die bij de besluitvorming een rol hebben gespeeld moeten in een fiscale bestuursrechtelijke procedure worden overgelegd. Overlegt de heffingsambtenaar niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken, dan heeft hij niet aan zijn wettelijke verplichting voldaan, tenzij hij (kort weergegeven) een aanduiding heeft gegeven op welke manier de stukken digitaal goed toegankelijk zijn.
4.2. De rechtbank overweegt als volgt. Op basis van de stukken van het dossier en hetgeen de heffingsambtenaar ter zitting heeft verklaard acht de rechtbank het aannemelijk dat de heffingsambtenaar alle stukken die hem ter beschikking hebben gestaan én die van belang kunnen zijn voor de beslechting van het geschil heeft overgelegd. Daarnaast heeft de heffingsambtenaar verwezen naar de op de website van het waterschap opgenomen regelgeving en cijfermatige stukken en heeft belanghebbende, zoals blijkt uit zijn eigen verwijzingen, van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Hoewel de rechtbank aanneemt dat belanghebbende meer informatie zou willen hebben over een aantal achtergronden rond de zoetwatervoorziening, is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk geworden dat de heffingsambtenaar aan zijn wettelijke verplichting heeft voldaan voor wat betreft de onderbouwing van de aanslagen watersysteemheffing. De rechtbank merkt daarbij op dat eerdere retributieverordeningen geen op de zaak betrekking hebbende stukken zijn omdat voor het belastingjaar 2023 moet worden uitgegaan van de Retributieverordening zoetwatervoorziening 2019.
De aanslagen watersysteemheffing
4.3. Belanghebbende stelt – naar de rechtbank begrijpt en kort samengevat – dat de Verordening watersysteemheffing onverbindend moet worden verklaard omdat bij de berekening van de tarieven van de watersysteemheffing ook kosten worden toegerekend die aan het tarief van de retributieheffing zoetwatervoorziening zouden moeten worden toegerekend. Volgens belanghebbende is de zoetwatervoorziening geen wettelijke taak van het waterschap. Door alle kosten van de zoetwatervoorziening (een niet-wettelijke taak) ten onrechte toe te rekenen aan het watersysteembeheer (een wettelijke taak), worden deze kosten ook verhaald op anderen dan alleen degenen die daadwerkelijk gebruik maken van de zoetwatervoorziening. Dat is in strijd met het wettelijke systeem en met het arrest van de Hoge Raad van 16 november 2018, aldus belanghebbende. De heffingsambtenaar is van mening dat de zoetwatervoorziening wel degelijk onderdeel uitmaakt van de wettelijke taken van het waterschap en verwijst daarbij eveneens naar dit arrest van de Hoge Raad. Volgens de heffingsambtenaar mogen de kosten die niet aan de zoetwatervoorziening kunnen worden toegerekend omdat de tarieven van de retributieheffingen op begrotingsniveau niet meer dan 100% kostendekkend mogen zijn, aan het watersysteembeheer worden toegerekend.
4.4. De rechtbank stelt voorop dat de watersysteemheffing (als onderdeel van de waterschapsbelastingen) wordt geheven op grond van de Waterschapswet. De waterschapsbelastingen worden geheven naar de in de belastingverordening te bepalen heffingsmaatstaven, met dien verstande dat de watersysteemheffing strekt ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de zorg voor het watersysteem.
4.5. Het vaststellen van een belastingverordening is een zelfstandige bevoegdheid van het algemeen bestuur. De belastingrechter is niet bevoegd om over de in de belastingverordening vastgelegde tarieven te oordelen, tenzij deze tariefstelling leidt tot een willekeurige of onredelijke belastingheffing die de wetgever bij het toekennen van deze bevoegdheid niet op het oog kan hebben gehad, dan wel een regeling is getroffen die in strijd is met hogere wetgeving of met enig rechtsbeginsel. De rechtbank overweegt als volgt.
4.6. Anders dan belanghebbende betoogt stelt de rechtbank vast dat het waterschap kon besluiten de zoetwatervoorziening tot zijn taak te rekenen en dat het waterschap door dit besluit niet buiten de in de Waterschapswet opgedragen taak is getreden om te zorgen voor het watersysteem. Hieruit volgt dat het waterschap de kosten van de zoetwatervoorziening in aanmerking mag nemen ter bepaling van het tarief van de watersysteemheffing.
4.7. Het algemeen bestuur van waterschap heeft besloten de kosten van de zoetwatervoorziening in een deel van het gebied voor rekening te laten komen van degenen die daarvan het genot hebben. Daarbij dient het waterschap het tarief zo vast te stellen dat de geraamde baten niet uitgaan boven de geraamde lasten voor de zoetwatervoorziening. Dit sluit niet uit dat de voor de zoetwatervoorziening geraamde lasten de geraamde baten (kunnen) overtreffen en dat deze lasten deels voor rekening (kunnen) komen van degenen die heffingsplichtig zijn voor de watersysteemheffing. Van strijd met hogere wetgeving of enig rechtsbeginsel is onder die omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de Verordening watersysteemheffing voor wat betreft het tarief van de watersysteemheffing onverbindend te verklaren, te minder nu de geraamde netto kosten verbonden aan de zorg voor het watersysteem hoger zijn dan de geraamde opbrengst van de watersysteemheffing en de kosten deels worden bestreden door de inzet van reserves.
4.8. Gelet op het voorgaande is het beroep gericht tegen de aanslagen watersysteemheffing ongegrond.
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslagen watersysteemheffing in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 7 augustus 2024, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.