Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

In de voortdurende discussie over (schijn)zelfstandigheid, staan Uber en FNV lijnrecht tegenover elkaar. FNV beweert dat alle Uber-chauffeurs in loondienst zijn, terwijl Uber stelt dat zij als zelfstandigen werken. In deze opinie betoogt Hans Baaij dat een zelfstandigheidstoets, gebaseerd op fiscale normen, de meest efficiënte manier is om de prejudiciële vragen van Hof Amsterdam te beantwoorden.

Opinie

Eén van de talloze geschillen in de zich continuerende discussie over (schijn)zelfstandigheid is die tussen Uber en FNV. De FNV is van mening dat er bij alle chauffeurs sprake is van loondienst. Uber stelt daartegenover dat het werkt met zelfstandige chauffeurs die buiten dienstbetrekking arbeid verrichten. Dit geschil dient in hoger beroep bij Hof Amsterdam, maar deze heeft de zaak voorlopig geparkeerd in afwachting van antwoorden van de Hoge Raad op een aantal vragen over ondernemerschap in het algemeen en dat van chauffeurs van Uber in het bijzonder. In dit artikel wordt betoogd dat een Zelfstandigheidstoets, gebaseerd op in het fiscale recht ontwikkelde normen, de meest efficiënte route is om op de prejudiciële vragen van Hof Amsterdam antwoord te krijgen.

Hof vraagt om nadere kwalificatie

De prejudiciële vragen die Hof Amsterdam aan de Hoge Raad in de zaak Uber/FNV stelt, trachten duidelijkheid te verkrijgen omtrent het begrip ‘ondernemerschap’ zoals dat in het Deliveroo-arrest aan de orde kwam. In de zaak Uber/FNV gaat het onder andere over de vraag of Uber onder de werkingssfeer van de CAO Taxivervoer valt. Hof Amsterdam is het niet eens met het standpunt van de FNV dat het (eventuele) ondernemerschap van chauffeurs geen enkele invloed zou hebben op de kwalificatie van de rechtsrelatie tussen hen en Uber. Onder verwijzing naar de negende en laatste factor van het Deliveroo-arrest (r.o. 3.2.5) en het arrest FNV Kiem stelt het Hof:

‘Ook kan van belang zijn of degene die de werkzaamheden verricht zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen, bijvoorbeeld bij het verwerven van een reputatie, bij acquisitie, wat betreft fiscale behandeling, en gelet op het aantal opdrachtgevers voor wie hij werkt of heeft gewerkt en de duur waarvoor hij zich doorgaans aan een bepaalde opdrachtgever verbindt.’

Voor een nadere uitwerking hierop stelt het Hof prejudiciële vragen aan de Hoge Raad. Het summiere aantal kenmerken van ondernemerschap dat de Hoge Raad bij Deliveroo noemt en het feit dat deze niet uitblinken door helderheid of praktische toepasbaarheid, is kennelijk onvoldoende voor een beoordeling in de Uber-zaak. Verder bestaat er volgens het Hof onduidelijkheid of er uitgegaan dient te worden van intern ondernemerschap, dat is binnen een specifieke arbeidsrelatie, of extern ondernemerschap, dat wil zeggen van de werkende in het algemeen. Of van beide.

Ondernemer in het fiscale recht

Het ondernemerschap is in het arbeidsrecht, alwaar de gezagsverhouding en in mindere mate inbedding al decennia de norm zijn, logischerwijs een beetje een ondergeschoven kind. Dat blijkt ook uit de civiele jurisprudentie waar de kenmerken van ondernemerschap relatief weinig aandacht krijgen.

Daarentegen bestaat in het fiscale recht – en in mindere mate het socialezekerheidsrecht – sinds jaar en dag veel aandacht voor ondernemerschap. Zo verscheen al in 1977 de SVR Vragenlijst, de OVAV in de jaren negentig en daarna de VAR die alle bedoeld waren om duidelijkheid te verschaffen of er sprake is van ondernemerschap. Ondernemerschap speelt ook bij de fictieve dienstbetrekkingen van het fiscale en socialezekerheidsrecht een belangrijke rol. Datzelfde geldt voor tal van fiscale voordelen in de inkomstenbelasting zoals de zelfstandigenaftrek, de auto van de zaak en wat men zoal aan kosten, zoals ‘representatie’, van de winst aftrekt. Dit alles zorgt ervoor dat ondernemerschap in het fiscale recht uitgebreid onderwerp van onderzoek en bespreking is geweest.

Grieven Uber in hoger beroep

Uber presenteerde de volgende grieven in het lopende hoger beroep tegen FNV inzake het ondernemerschap van (een aantal) van hun rijders:

  • Grief 2 betoogt dat de kantonrechters ten onrechte de individuele omstandigheden niet hebben meegewogen; dat wil zeggen er werd geen rekening gehouden met de (grote) verschillen tussen individuele rijders.
  • Grief 3 meent dat ten onrechte geen holistische weging heeft plaatsgevonden; dat wil zeggen alle relevante kenmerken van ondernemerschap hadden meegewogen moeten worden.
  • Grief 14 stelt dat de kantonrechters ten onrechte het ondernemerschap van de chauffeurs hebben genegeerd.

Indien de grieven worden toegewezen, dan is het resultaat hiervan dat er per persoon op basis van alle relevante kenmerken bepaald dient te worden of iemand een zelfstandig ondernemer is.

Een individuele beoordeling van de Uber-rijder

In de hiernavolgende tekst worden vier belangrijke aspecten van ondernemerschap besproken:

  • debiteurenrisico;
  • het aantal opdrachtgevers en economische afhankelijkheid;
  • bestaansrecht c.q. omvang en winst van de onderneming;
  • de overeenkomst.

Debiteurenrisico

In het arrest Uber/FNV stelt het Hof dat de chauffeur vrijwel geen winstkansen heeft, anders dan door veel ritten te accepteren. Hiertegen is in te brengen dat – in het algemeen – zzp’ers nu eenmaal meer verdienen als ze meer uren werken of meer opdrachten aannemen.

Volgens het Hof loopt de chauffeur ook weinig commercieel risico, want niet is gebleken dat Uber betalingen, waarop contractueel aanspraak bestaat, niet uitkeert. Dat lijkt evenwel slechts het geval te zijn indien een passagier over een chauffeur geklaagd heeft. Ook ‘gewone’ taxichauffeurs die particulieren rondrijden hebben weinig debiteurenrisico. Het komt mij onwaarschijnlijk voor dat een klant zonder het volle bedrag voor de reis te betalen, ervandoor kan gaan. Door het beoordelingssysteem van Uber loopt een rijder eerder meer dan minder risico dan een ‘gewone’ taxichauffeur.

Wat alle chauffeurs, al dan niet werkend voor Uber, gemeen hebben, is dat alle kosten (benzine, verzekeringen, afschrijvingen) voor hun rekening zijn, waaronder ook het risico op schade en aansprakelijkheid bij ongelukken. Het ondernemersrisico is ook bij Uber-chauffeurs evident, ook al omdat er op sommige dagen of perioden (zoals tijdens corona) weinig wordt verdiend, op regenachtige dagen daarentegen aanzienlijk, er is onderlinge concurrentie en Uber kan eenzijdig een chauffeur van de Uber-app afsluiten.

Uber-chauffeurs verschillen onderling van elkaar. Zo zijn er chauffeurs die in een spiksplinternieuwe limousine rijden, daardoor een hogere ritprijs kunnen berekenen, voor die limo een lening van tienduizenden euro’s hebben afgesloten en dus meer ondernemersrisico lopen dan iemand met een oude tweedehands. Er zijn nog flink meer variabelen die ondernemerschap bepalen, zoals bijvoorbeeld het bezit van vergunningen, de hoogte van de omzet en het aantal gewerkte uren.

Dat het Hof zich grotendeels beperkt tot het debiteurenrisico en niet het economisch risico in brede zin, is mijns inziens symptomatisch voor het ontbreken van de ‘holistische’ blik op ondernemerschap binnen het arbeidsrecht. Volgens mij treft de derde grief van Uber, het ontbreken van een holistische weging, reeds op deze grond zeker doel.

Opdrachtgevers

Het aantal opdrachtgevers is een belangrijk kenmerk van ondernemerschap, maar niet zonder meer. Een opdrachtnemer kan één grote opdrachtgever (i.e. Uber) hebben met bijvoorbeeld meer dan 70% van de omzet en daarnaast tientallen kleintjes die de andere 30% voor hun rekening nemen. In dat geval is Uber vanwege economische afhankelijkheid van de werkende waarschijnlijk eerder werkgever dan opdrachtgever. Zouden de percentages andersom zijn, dus 30% bij Uber en 70% bij derden, dan kan hetzelfde aantal klanten tot de conclusie leiden dat er sprake is van een echte ondernemer. Het aantal klanten is derhalve niet doorslaggevend en soms slechts in geringe mate van belang. Het moet in perspectief geplaatst worden.

Uit het door Uber ingebrachte rapport van de Universiteit van Maastricht uit 2023 valt af te leiden dat circa de helft van de Uber-chauffeurs vermeldt ‘elders werkzaam’ te zijn, 36% vermeldt ‘geen ander werk’ te hebben en van 15% is vermeld ‘niet-beroepsbevolking/werkloos’. Het rapport van Kantar komt zelfs tot de conclusie dat 72% van de Uber-chauffeurs een of meer andere kanalen gebruikt om aan klanten te komen.

Ook hier treft de tweede grief van Uber doel. Het zou heel goed kunnen dat 50% of meer van de chauffeurs meerdere, grote opdrachtgevers heeft of een groot aantal kleinere. Dat is mede bepalend voor het zelfstandig ondernemerschap.

Bestaansrecht

Om als ondernemer te kwalificeren, dient er onder andere sprake te zijn van een (potentieel) duurzame organisatie waardoor de ondernemer een bestaan op kan bouwen. Dit is mijns inziens één van de cruciale aspecten voor ondernemerschap.

Het wetsvoorstel ‘Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden’ introduceert een rechtsvermoeden op basis van een uurtarief: bij een werkende die minder dan € 32,24 per uur verdient, geldt het vermoeden dat het werk op basis van een arbeidsovereenkomst wordt verricht. Dit idee is niet nieuw. Het regeerakkoord bevatte in 2017 een soortgelijk plan, maar dat strandde vanwege de vele bezwaren. De berekening in de MvT van het wetsvoorstel is verder nogal arbitrair, zeker gelet op het gegeven dat een aantal jaar geleden het maximale uurtarief nog op de helft, namelijk € 16, was vastgesteld. Ook is niet duidelijk hoe het uurtarief tot stand komt. Geldt bij chauffeurs die voor Uber rijden alleen de duur van de rit of ook de wachttijd, de tijd om de administratie in orde te maken en de auto te poetsen?

In onderstaande tabel staat een globale benadering van de verdiensten per jaar van een Uber-chauffeur in vergelijking met een eigen rijder. Het toont meteen aan dat een bruto-uurtarief, in ieder geval bij taxichauffeurs, niet of nauwelijks als criterium kan dienen.

  Uber-rijder Eigen rijder
Brutoritprijzen € 62.747 € 62.747
Btw 9% €   5.181 €   5.181
Nettoritprijzen € 57.566 € 57.566
     
Uber-fee over brutoritprijs € 15.687 -
Brutomarge € 41.879 € 57.566
Brutoverdiensten per uur €   24,24 €   33,31
     
Kosten €   9.536 € 10.536
Afschrijvingen €   2.811 €   2.811
Totaal € 12.347 € 13.347
     
Winst per jaar € 29.532 € 44.219
     
Pensioen en AOV €   2.829 €   2.829
Nettoresultaat € 26.703 € 41.390
     
Uren per jaar 1.920 1.920
Af: 10% overhead 192 192
Uren in de taxi 1.728 1.728
     
Nettoverdiensten per uur € 15,45 € 23,95

Het gemiddelde uurtarief van Uber-chauffeurs bevindt zich, na aftrek van de commissie van 27,25% van Uber, met € 24,24 ruim € 8,00 onder de grens van € 32,24. Zouden de directe kosten, zoals benzine, afschrijvingen en verzekeringen afgetrokken worden, dan komt een Uber-chauffeur uit op nauwelijks € 16 per uur. Het uurtarief ex btw komt voor de eigen rijder net boven de norm van € 32,24, maar ook dat tarief valt na aftrek van kosten daar ruim onder. Anders gezegd: ook het bruto-uurtarief moet in perspectief gezien worden en een arbitraire grens van bruto/bruto € 32,24 per uur is te willekeurig, zeker als er geen rekening wordt gehouden met provisies en kosten.

Dat neemt evenwel niet weg dat de tabel met een brutovergoeding per uur van globaal € 24,24 en een nettoverdienste van € 16 volgens de overheid een contra-indicatie is voor ondernemerschap.

De verdiensten van een taxichauffeur in loondienst liggen globaal op hetzelfde niveau als die van een Uber-chauffeur, met dien verstande dat de werknemer daarbovenop allerlei voordelen heeft zoals doorbetaling bij ziekte, vakantiedagen, vakantiegeld en ontslagbescherming.

Voor de verdiensten kan een Uber-chauffeur dus beter elders in loondienst gaan. Gelet op het (anno 2024) grote aantal vacatures voor taxichauffeurs dat op het internet te vinden is, is het de vraag waarom men niet in loondienst gaat. Dus er zullen andere redenen zijn dan uitsluitend financiële. Ten onrechte wordt door de kantonrechter in deze zaak aangenomen, gelet op de gunstige marktomstandigheden voor chauffeurs, dat chauffeurs per definitie geen gelijkwaardige partij zijn en niets te kiezen hebben. De vraag naar de motivatie van chauffeurs waarom zij per se ondernemer willen zijn, hoort mijns inziens ook gesteld en meegewogen te worden. Ook dat is een punt dat Uber aanvoert.

De overeenkomst zelf

Het is vaste jurisprudentie dat de wijze waarop een overeenkomst van opdracht wordt uitgevoerd, bepalend is voor de arbeidsrelatie. Dat maakt afspraken vooraf tot een ingewikkelde kwestie, want zeker bij arbeidsrelaties met zelfstandigen kan een arbeidsrelatie werkende weg uitgebreid worden. Wat verder bijdraagt aan de complexiteit is dat het Hof schrijft dat:

‘De wijze waarop de werkzaamheden en de werktijden worden bepaald daarmee elementen heeft die zowel wijzen op de aanwezigheid als op de afwezigheid van een arbeidsovereenkomst.’

En dat zowel een arbeidsovereenkomst als een opdrachtovereenkomst voor onbepaalde tijd aan kunnen worden gegaan.

Subconclusie

Reeds uit de bespreking van het debiteurenrisico, de opdrachtgevers, het bestaansrecht en de overeenkomst met de chauffeurs volgt dat om het ondernemerschap van een chauffeur te bepalen, alle omstandigheden van het geval, in onderlinge samenhang, holistisch beoordeeld dienen te worden. Dat maakt het lastig, zo niet onmogelijk, om met een paar algemene regels of instructies tot conclusies te geraken over het ondernemerschap van de chauffeurs die voor Uber werken.

Hieronder wordt dit aan de hand van een aantal voorbeelden toegelicht.

Voorbeelden

Uit de fiscale jurisprudentie komen minstens twintig variabelen die ondernemerschap bepalen naar voren. Die komen in vonnissen vrijwel nooit allemaal tegelijk, maar in brokken tot ons. Die brokken heb ik verwerkt tot een Zelfstandigheidstoets, met twintig hoofdvariabelen, tal van subvariabelen, wegingen, uitsluitingen en totaaltellingen. Deze toets heb ik specifiek aangepast aan het beroep van taxichauffeur. Dit om te beoordelen welke Uber-chauffeur ondernemer is in fiscale zin.Hieronder een aantal voorbeelden uit deze Zelfstandigheidstoets met als disclaimer dat de gegevens fictief zijn en niet daadwerkelijk afkomstig van de chauffeurs zelf. En met als tweede disclaimer dat het hier gaat om een work in progress. Ter toelichting: De twintig variabelen zijn in de tabellen in zes categorieën gebundeld. In de meest rechtse kolom staat het aantal variabelen per categorie. In de kolom daarnaast de weging (het belang) van iedere categorie in het totaalresultaat. De kolom met een score van 1-10 geeft de score per categorie. Hoe hoger de score, des te groter de kans dat iemand ondernemer is.
Het totale resultaat wordt bepaald aan de hand van de zes scores en de zes wegingen.

Persoon 1 – 50% eigen rijder, 30% Uber, 20% ander platformDeze chauffeur werkt op een fulltimebasis, heeft een dure eigen auto en een geldlening.

Rapportage/eindresultaat Score 1-10 Weging Aantal variabelen
Registratie KvK en btw 7,3 0,5 2
Aantal klanten en afhankelijkheid van de grootste klant 8,5 10 2
Omvang van de onderneming 9,0 6,3 7
Ondernemersrisico 8,1 5,0 4
Toegevoegde waarde 5,8 4,0 3
Professionaliteit van de organisatie 6,6 0,8 2
Resultaat totaal (combinatie scores en weging) 8,06   20

De uitkomst van de Zelfstandigheidstoets is een ruime 8 en hieruit kan geconcludeerd worden dat het gaat om een echte ondernemer.Persoon 2 – 50% Uber, 30% ander platform, 20% eigen rittenDeze chauffeur werkt parttime en heeft lagere investeringen, omzet en inkomen dan persoon 1.

Rapportage/eindresultaat Score 1-10 Weging Aantal variabelen
Registratie KvK en btw 7,3 0,5 2
Aantal klanten en afhankelijkheid van de grootste klant 7,5 10 2
Omvang van de onderneming 5,8 7,5 7
Ondernemersrisico 6,7 5,0 4
Toegevoegde waarde 5,1 4,0 3
Professionaliteit van de organisatie 4,9 0,8 2
Resultaat totaal (combinatie scores en weging) 6,48   20

De uitkomst is niet duidelijk pro of contra zelfstandigheid. Een aanvullende toets van de arbeidsrelatie zou in dit geval uitkomst moeten bieden.Persoon 3 – 65% Uber, 30% ander platform en 5% eigen rittenDeze chauffeur werkt fulltime en heeft grotendeels dezelfde kosten en investeringen als persoon 1.

Rapportage/eindresultaat Score 1-10 Weging Aantal variabelen
Registratie KvK en btw 7,3 0,5 2
Aantal klanten en afhankelijkheid van de grootste klant 2,6 10 2
Omvang van de onderneming 8,6 6,3 7
Ondernemersrisico 8,0 5,0 4
Toegevoegde waarde 4,9 4,0 3
Professionaliteit van de organisatie 6,6 0,8 2
Resultaat totaal (combinatie scores en weging) 5,6   20

Zwaarwegend is de economische afhankelijkheid van de chauffeur van Uber en de door de afdracht van provisie lagere inkomsten van ritten voor Uber. Persoon 3 scoort op de Zelfstandigheidstoets een onvoldoende en is waarschijnlijk geen ondernemer.

Bovenstaande berekeningen dienen, zoals gezegd, ter illustratie van de werking van de door mij ontwikkelde Zelfstandigheidstoets. Voor een nadere toelichting verwijs ik naar een eerdere opinie van mijn hand in NLFiscaal.

Gevolgen zelfstandig ondernemerschap

In allerlei gremia wordt bevestigd dat ondernemers in een specifiek beroep (zelden of) nooit werknemer zijn binnen datzelfde beroep. Ondernemer zijn, verhoudt zich niet tot gezag en tot inbedding. Echte ondernemers zijn met andere woorden: zelfstandig.

Als ondernemerschap werknemerschap uitsluit, dan is ook dit een goede reden om eerst het zelfstandig ondernemerschap te bepalen en pas als dat niet duidelijk het geval is om daarna over te stappen op een analyse van de individuele arbeidsrelatie. Immers, het bepalen van fiscaal ondernemerschap is via de Zelfstandigheidstoets relatief eenvoudig en objectief.

Deze aanpak sluit goed aan bij Richtlijn 2021/0414 voor Platformwerk: ‘Zelfstandigen, met inbegrip van degenen die via platformen werken, vallen buiten het toepassingsgebied en genieten deze (HB: werknemers) rechten doorgaans niet (…).’

Hier kan nog aan toegevoegd worden de bronnenvolgorde van artikel 2.14 Wet IB 2001 dat als inkomsten kwalificeren als winst uit onderneming dan is voor de loonheffing geen sprake van inkomsten uit loondienst en geen inhoudingsplicht bij de opdrachtgever. Voor opdrachtgevers kan via artikel 2.14 Wet IB 2001 het risico voor naheffingen bij echte zelfstandigen worden geminimaliseerd.

Binnen de Belastingdienst, de organisatie die de controle op (schijn)zelfstandigheid moet uitvoeren, bestaan naar verluidt twee scholen: die van de rekkelijken, die bereid zijn om ondernemerschap als uitgangspunt te hanteren. De preciezen wensen zich strikt aan de Wet DBA / Wet verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden te houden en nemen de gezagsverhouding en inbedding van individuele arbeidsrelaties als startpunt. Kennelijk zijn er binnen de Belastingdienst meerdere wegen om te bepalen of iemand in loondienst werkt.

Intern en extern ondernemerschap

Het Hof stelt in het kader van (eventueel) intern en extern ondernemerschap ‘de zeer ongewenste consequentie dat sommige chauffeurs wel in dienst zijn, maar andere niet, kan worden ontkomen door het element “ondernemerschap” aldus op te vatten dat dit uitsluitend betrekking heeft op het ondernemerschap zoals zich dat in de onderhavige rechtsverhouding manifesteert’.

Daar staat tegenover dat een zelfstandig taxichauffeur die voor veel verschillende klanten werkt, ineens bij Uber in loondienst kan zijn, maar bij andere, zoals bij de klassieke taxicentrale, niet.
Ook staat er tegenover dat een werkende voor exact hetzelfde werk bij de ene opdrachtgever is ingebed en bij een andere opdrachtgever niet. Dus een Uber-chauffeur is waarschijnlijk wel ingebed, maar dezelfde chauffeur die voor een ziekenhuis patiënten van en naar huis brengt, is dat mogelijk niet. Het betekent dat voor iedere arbeidsrelatie niet alleen de werkende maar ook de werkverschaffer doorgelicht moet worden.

Conclusie

Al bijna vijftig jaar (sinds de SVR Vragenlijst van 1977) tracht de overheid regels op te stellen om te bepalen wie wel in loondienst is en wie niet. Het leidt, zie de Wet verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden, tot steeds ingewikkelder afwegingen.

Er bestaan grote verschillen tussen chauffeurs die voor Uber werken. Een individuele toets van hun zelfstandigheid zal duidelijk maken dat een deel echte ondernemers zijn en niet bij Uber in loondienst. Een deel is zeker geen zelfstandige en waarschijnlijk in loondienst. Voor een deel is het onduidelijk en is nader onderzoek van de arbeidsrelatie noodzakelijk.

Het lijkt erop dat ook de grieven 2, 3 en 14 van Uber uit het tussenarrest van het Hof doel treffen. Het Deliveroo-arrest biedt te weinig aanknopingspunten om te bepalen wie (schijn)zelfstandige is. De aldaar genoemde kenmerken moeten verder uitgewerkt worden, gebaseerd op de beroepsgroep taxichauffeurs en rekening houdend met alle omstandigheden van het (individuele) geval.

Dat betekent evenwel niet dat chauffeurs niet bij Uber in loondienst (moeten) zijn.

De meest voor de hand liggende en werkbare route is om eerst vast te stellen of de werkende ondernemer is. Hierdoor kan een grote groep echte zzp’ers afgescheiden worden van de rest en is er wat die groep betreft zekerheid, zowel voor de opdrachtgever als de opdrachtnemer. Dat betekent meteen dat de kwestie voor het intern ondernemerschap voor deze groep in eerste instantie niet relevant is.

Had de Hoge Raad in plaats van ‘de fiscale behandeling van een ondernemer’ geschreven dat bepalend is of een werkende in fiscale zin een zelfstandig ondernemer is dan had dit niet alleen het fiscale met het arbeidsrecht verbonden, maar was er (eindelijk) vooruitgang geboekt op het ellenlange dossier van de schijnzelfstandigheid. En heeft de Belastingdienst een manier om binnen haar competentie voor handhaving te zorgen.

Het Hof stelt terecht dat Uber niet kan beoordelen of iemand ondernemer is. Een certificering of keurmerk opgesteld door de overheid en/of door een onafhankelijke instantie zou hier uitkomst moeten bieden. Aangezien de Belastingdienst stelt niet de hoeder te zijn van de arbeidsmarkt, pleit ik er voor om een onafhankelijk instantie via een Zelfstandigheidstoets het ondernemerschap van zzp’ers te laten beoordelen. Dan hebben opdrachtgevers bij echte zzp’ers in ieder geval ten aanzien van de loonheffing zekerheid en datzelfde geldt voor de fiscaliteit van de zzp’er zelf. Behoudens enkele uitzonderingen werken echte zzp’ers ook voor het arbeidsrecht vrijwel nooit in dienstbetrekking. Dat kleine risico moeten de opdrachtgevers dan maar nemen.

Het betekent mijns inziens dat een antwoord op de prejudiciële vragen van het Hof aan de Hoge Raad hoe ondernemerschap te bepalen, niet in een paar zinnen en zelfs niet in een heel pleidooi te vatten is, maar alleen via een kwantitatieve holistische methode (algoritme). Een Zelfstandigheidstoets per beroepsgroep en per individuele werkende.

Met een dergelijke Zelfstandigheidstoets wordt ook voldaan aan Richtlijn 2021/0414 betreffende de verbetering van de arbeidsvoorwaarden bij platformwerk. Deze Richtlijn verlangt in artikel 3 een correcte bepaling van de arbeidsstatus opdat personen op de juiste wijze als zelfstandige gekwalificeerd zijn. Artikel 4, lid 3, Richtlijn 2021/0414 stelt dat de lidstaten er voor dienen te zorgen dat het rechtsvermoeden dat sprake is van een arbeidsovereenkomst ‘wordt voorkomen dat het op echte zelfstandigen niet wordt toegepast’.

Metadata

Rubriek(en)
Loonbelasting
Inkomstenbelasting
Publicatiedatum
25 juni 2024
NLF-nummer
NLF Opinie 2024/11
Auteur(s)
mr. H. Baaij
zelfstandig fiscaal jurist

Naar de bovenkant van de pagina