Toepassing compensatieregeling voor Nederlandse grensarbeiders
Hof Den Bosch, 28 augustus 2024
Samenvatting
X (belanghebbende) woont in Nederland en werkt in België. Hij heeft verzocht om aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor het Belgische loon en om toepassing van de compensatieregeling van artikel 27 Verdrag Nederland-België. Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep gegrond verklaard omdat de Inspecteur een teruggaaf van premieheffing met te weinig inkomstenbelasting heeft gecompenseerd.
De Inspecteur betoogt in hoger beroep dat het oordeel van de Rechtbank onjuist is, omdat voor de inkomstenbelasting sprake is van navorderen in plaats van interne compensatie en omdat interne compensatie bij de compensatieregeling mogelijk zou moeten zijn.
Hof Den Bosch verklaart het hoger beroep ongegrond. De Inspecteur had de te veel toegekende compensatie in de inkomstenbelasting op de voet van artikel 16, lid 2, onderdeel a, AWR kunnen navorderen. Interne compensatie met de teruggaaf premieheffing is evenwel niet mogelijk.
X heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en betoogt dat de in België ingehouden premies van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ) meetellen als ingehouden premies volksverzekeringen. Het Hof bevestigt evenwel het oordeel van de Rechtbank dat voor de berekening van de compensatie niet hoeft te worden uitgegaan van de RSZ-premies, omdat deze niet vergelijkbaar zijn met de Nederlandse volksverzekeringen.
BRON
Uitspraak op het hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst, hierna: de inspecteur, en het incidentele hoger beroep van belanghebbende, wonende in woonplaats, hierna: belanghebbende, tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 9 mei 2023, nummer BRE21/4984, in het geding tussen belanghebbende en de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2016 opgelegd.
1.2. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar gegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
1.4. De inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.5. Het hof heeft bepaald dat de zitting achterwege kan blijven. Geen van partijen heeft – na navraag door het hof – verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een zitting te worden gehoord. Het hof heeft partijen schriftelijk meegedeeld dat het onderzoek is gesloten.
2. Feiten
2.1. Belanghebbende is geboren op [geboortedatum] 1951 en woonde in 2016 in Nederland.
2.2. In 2016 was belanghebbende in loondienst werkzaam in Nederland en in België. Daarnaast ontving belanghebbende een AOW-uitkering van de Sociale Verzekeringsbank en een pensioenuitkering van [pensioen] .
2.3. Belanghebbende heeft de aangifte 2016 ingediend naar een verzamelinkomen van € 44.656. Dit inkomen bestaat uit:
- Nederlandse inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking € 20.349
- Nederlandse inkomsten uit vroegere dienstbetrekking € 21.035
- Buitenlandse inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking € 8.876
- Reisaftrek openbaar vervoer -/- € 576
- belastbare inkomsten uit eigen woning -/-€ 5.028
In de aangifte heeft belanghebbende verzocht om een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting van het Belgisch loon en om toepassing van de compensatieregeling voor Nederlandse grensarbeiders van artikel 27 Belastingverdrag Nederland – België (hierna: de compensatieregeling). Volgens de aangifte is € 2.124 Belgische bedrijfsvoorheffing ingehouden op het loon uit België.
2.4. De inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2016 conform de gedane aangifte vastgesteld, dit leidt tot een te betalen bedrag van € 1.546. Bij de aanslag is de compensatie op basis van de compensatieregeling berekend op € 84.
2.5. Naar aanleiding van het ingediende bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag gewijzigd op de volgende punten:
- Voor de periode vanaf 1 augustus 2016 is een premievrijstelling voor de AOW/ANW en Wlz/Zvw verleend;
- Voor de berekening van de compensatieregeling is rekening gehouden met de definitief verschuldigde Belgische belasting en opcentiemen van € 1.631;
- De compensatie op basis van de compensatieregeling is herrekend op € 0.
De verschuldigde IB/PVV wordt vastgesteld op € 8.892.
2.6. De rechtbank heeft de aanslag verminderd naar een aanslag met een bedrag aan verschuldigde IB/PVV van € 8.808 en de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende veroordeeld.
3. Geschil en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
- mocht de inspecteur de teruggaaf premieheffing compenseren met € 84 aan te veel toegekende compensatie?
- moeten de Belgische sociale verzekeringspremies voor de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (hierna: RSZ) bij toepassing van de compensatieregeling in aanmerking worden genomen?
3.2. De inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar. Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslag.
4. Gronden
Vooraf
4.0. Belanghebbende heeft geen hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. In zijn verweerschrift betoogt hij evenwel dat het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het karakter van de RSZ premies onjuist is. Het hof heeft dat betoog aangemerkt als een incidenteel hoger beroep dat dan alleen op de aanslag IB/PVV 2016 betrekking kan hebben omdat tegen de aanslagen over de andere jaren (2017 en 2018) geen hoger beroep is ingesteld. Het hof heeft om proceseconomische redenen de inspecteur niet (expliciet) in de gelegenheid gesteld om op het betoog van belanghebbende te reageren. Daarbij heeft het hof meegewogen dat de inspecteur hierdoor niet in zijn belangen is geschaad omdat dit betoog dat van rechtskundige aard is, vrijwel gelijk is aan het betoog bij de rechtbank, waarop de inspecteur heeft gereageerd en voorts de inspecteur niet heeft verzocht om toch een zitting te houden.
Ten aanzien van het geschil
Interne compensatie
4.1. De inspecteur betoogt dat het oordeel van de rechtbank onjuist is omdat voor de inkomstenbelasting sprake is van navorderen in plaats van interne compensatie. Dit zijn twee afzonderlijke rechtsfiguren. Aangezien de inspecteur op grond van artikel 16, lid 2, letter a, Algemene wet inzake Rijksbelastingen (hierna: AWR) kon navorderen, heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat interne compensatie niet kon worden toegepast. Het arrest van de Hoge Raad van 22 november 2000 (hierna: het arrest van 22 november 2000), is niet van toepassing op deze situatie. Voor de berekening van de compensatie zijn namelijk zowel de Nederlandse inkomstenbelasting, als de verschuldigde Nederlandse premies volksverzekering en de definitief verschuldigde Belgische belasting en opcentiemen van belang. Aangezien de drie elementen invloed op elkaar hebben en invloed uitoefenen op de uitkomst van de berekening, zijn ze onlosmakelijk met elkaar verbonden, en is interne compensatie wel mogelijk, aldus de inspecteur.
4.2. Voor zover de inspecteur betoogt dat interne compensatie in dit geval niet aan de orde is omdat hij een navorderingsaanslag op de grond van artikel 16, lid 2, letter a, AWR heeft opgelegd, mist dat betoog feitelijke grondslag. Uit het dossier volgt niet dat de inspecteur een navorderingsaanslag IB/PVV 2016 heeft opgelegd. De inspecteur heeft er juist voor gekozen om via interne compensatie de te veel toegekende compensatie te verrekenen met de teruggaaf premieheffing waarop belanghebbende recht had.
4.3. Verder betoogt de inspecteur dat in dit geval vanwege de compensatieregeling waarbij Nederland in bepaalde gevallen compensatie geeft voor in België geheven belasting en premieheffing, anders dan in het arrest van 22 november 2000, interne compensatie tussen belastingheffing en premieheffing wel mogelijk moet zijn. Het hof volgt dit betoog van de inspecteur niet. Het hof ziet geen aanleiding om in gevallen waarbij de compensatieregeling aan de orde is af te wijken van het arrest van 22 november 2000. De compensatieregeling beoogt Nederlandse grensarbeiders te compenseren voor eventueel hogere Belgische belasting en premies. Die compensatie vindt plaats door het verschil aan te merken als ingehouden Nederlandse loonbelasting. Dit leidt ertoe dat ook bij toepassing van de compensatieregeling het karakter van afzonderlijke heffingen in stand blijft. Naar het oordeel van het hof had de inspecteur de te veel toegekende compensatie in de inkomstenbelasting op de voet van artikel 16, lid 2, letter a, AWR kunnen navorderen. Interne compensatie met de teruggaaf premieheffing is evenwel niet mogelijk.
Premies RSV
4.4. Belanghebbende betoogt dat voor de toepassing van de compensatieregeling de in België ingehouden premies van de RSZ meetellen als ingehouden premies volksverzekering. De inspecteur bestrijdt dit betoog.
4.5. De rechtbank heeft over de RSV-premies het volgende geoordeeld:
8.2. Het vierde lid van artikel 27 van het Verdrag bepaalt dat de bevoegde autoriteiten in onderlinge overeenstemming regelen in welke mate bijdragen en premies sociale zekerheid in België vergelijkbaar zijn met de premie voor de volksverzekeringen in Nederland als bedoeld in de Wet financiering volksverzekeringen.
8.3. De Nederlandse en Belgische autoriteiten hebben in voornoemde zin gecorrespondeerd. Een brief van het Belgische Ministerie van Financiën gericht aan het Nederlandse Ministerie van Financiën van 22 januari 2004 luidt, voor zover hier van belang:
Die verdragsbepaling voorziet erin dat de bevoegde autoriteiten van Nederland en België voor de toepassing van de compensatieregelingen van paragrafen 1 en 2 van hetzelfde artikel regelen in welke mate Belgische bijdragen en premies sociale zekerheid vergelijkbaar zijn met de Nederlandse premies volksverzekeringen. In zijn brief vraagt de heer … te willen bevestigen dat de Belgische bijdragen en premies sociale zekerheid niet vergelijkbaar zijn met de Nederlandse premies volksverzekering.
(…)”
8.4. De rechtbank constateert dat beide verdragspartners hebben afgesproken dat - voor de toepassing van artikel 27 van het Verdrag - RSZ-premies niet vergelijkbaar zijn met de Nederlandse volksververzekeringen. Zoals de inspecteur ook heeft aangevoerd zijn RSZ-premies werknemersverzekeringen en is het verrichten van arbeid noodzakelijk om daarop recht te hebben. Dat is een wezenlijk verschil met de Nederlandse volksverzekeringen. Dat betekent dat voor de berekening van de compensatie niet hoeft te worden uitgegaan van de RSZ-premies omdat deze niet vergelijkbaar zijn met de Nederlandse volksververzekeringen.”
Dit oordeel acht het hof juist en op goede gronden gegeven. Wat belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd maakt dat oordeel niet anders.
Tussenconclusie
4.6. De slotsom is dat zowel het hoger beroep als het incidentele hoger beroep ongegrond zijn.
Ten aanzien van het griffierecht
4.7. De griffier heft van de inspecteur een griffierecht van € 548, omdat het hof de uitspraak van de rechtbank bevestigt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.8. Het hof veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het hof, omdat het door de inspecteur ingestelde hoger beroep ongegrond is.
4.9. Het hof stelt deze tegemoetkoming op 1 (punt) x € 875 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 875.
4.10. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.
5. Beslissing
Het hof:
- verklaart het hoger beroep ongegrond;
- verklaart het incidentele hoger beroep ongegrond;
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
- bepaalt dat van de inspecteur een griffierecht wordt geheven van € 548;
- veroordeelt de inspecteur in de kosten van het geding bij het hof van € 875.
De uitspraak is gedaan door J.M. van der Vegt, voorzitter, T.A. Gladpootjes en L.B.M. Klein Tank, in tegenwoordigheid van I.H.M. Fluitsma, als griffier.
Metadata
Inkomstenbelasting