Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

In deze zaak is een aan A (bv) opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting ter hoogte van € 75,50 in geschil. Dit bedrag omvat € 2,60 aan parkeerbelasting en € 72,90 aan kosten naheffing. X (belanghebbende) gebruikte de auto op de betreffende dag voor een privéaangelegenheid en hij had ook zelf de auto geparkeerd op de parkeerplaats.

Rechtbank Oost-Brabant gaat uit van de intentie van X om als natuurlijk persoon beroep in te stellen. Omdat X zelf ook al bezwaar had gemaakt tegen het besluit, is hij ontvankelijk en beoordeelt de Rechtbank het beroep inhoudelijk.

Een aantal stellingen laat de Rechtbank buiten beschouwing wegens strijd met de goede procesorde omdat deze te laat naar voren zijn gebracht.

Gelet op de antwoorden van de Hoge Raad van 25 oktober 2024 (23/04840, ECLI:NL:HR:2024:1535, NLF 2024/2448, met noot van Menger) op prejudiciële vragen is de Rechtbank van oordeel dat geen ruimte is voor de weging van de persoonlijke omstandigheden die X naar voren heeft gebracht en dus ook niet de mate van verwijtbaarheid. De Rechtbank kan in casu niet toetsen aan het evenredigheidsbeginsel.

Verder oordeelt de Rechtbank dat de hoogte van de naheffingsaanslag is vastgesteld met inachtneming van de daarvoor geldende regels en niet te hoog is.

Het beroep is ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Lokale heffingen
Belastingtijdvak
2023
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Datum instantie
18 november 2024
Rolnummer
24/190
ECLI
ECLI:NL:RBOBR:2024:5487
NLF-nummer
NLF 2025/0115
Aflevering
14 januari 2025
bwbr0005416&artikel=225,bwbr0005416&artikel=225

Naar de bovenkant van de pagina