Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) heeft op 20 februari 2018 een gebruikte personenauto doen registreren in het Nederlandse kentekenregister. Met het oog op die registratie heeft zij op aangifte een bedrag van € 11.984 aan BPM voldaan. De personenauto is afkomstig uit een andere lidstaat van de Unie, waar deze op 28 februari 2017 voor het eerst is toegelaten tot het verkeer op de weg. De personenauto vertoonde meer dan normale gebruiksschade.

In het taxatierapport is de taxatiewaarde van de personenauto bepaald door de handelsinkoopwaarde daarvan in onbeschadigde staat te verminderen met de geraamde kosten van herstel van de hiervoor bedoelde schade. Die handelsinkoopwaarde heeft de taxateur gesteld op de koerslijstwaarde van een gelijksoortige gebruikte personenauto die in Nederland in nieuwstaat is geregistreerd (de zogenoemde referentieauto), zoals die volgt uit de koerslijst van XRAY.

De Inspecteur heeft naar aanleiding van de aangifte een onderzoek naar de waarde van de personenauto doen uitvoeren door de dienst Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ). Volgens het daarvan opgemaakte rapport was de schade zoals omschreven in het bij de aangifte gevoegde taxatierapport al deels hersteld toen DRZ de personenauto onderzocht. Daarom heeft DRZ de taxatiewaarde gecorrigeerd en heeft de Inspecteur aan X een naheffingsaanslag BPM opgelegd.

Rechtbank Den Haag heeft de naheffingsaanslag verminderd.

Bij Hof Den Haag heeft X aangevoerd dat de naheffingsaanslag nog steeds te hoog is. Het Hof heeft het oordeel van de Rechtbank echter bevestigd.

Tegen dit oordeel heeft X cassatieberoep ingesteld, maar de Hoge Raad verklaart dit ongegrond.

In het oordeel van het Hof ligt besloten dat X in hoger beroep moet bewijzen dat de taxatiewaarde als geheel genomen, zoals door de Rechtbank in goede justitie is vastgesteld, te hoog is, en dat X in dat bewijs niet is geslaagd. Die oordelen van het Hof geven niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kunnen, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, door de Hoge Raad in de cassatieprocedure niet op juistheid worden onderzocht. Daarop stuit de klacht af.

De Hoge Raad ziet in de omstandigheden van deze zaak, waaronder de mate van overschrijding van de redelijke termijn – na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen – geen aanleiding om de Staat te veroordelen tot een vergoeding van immateriële schade en volstaat daarom met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden (vgl. HR 14 juni 2024, 22/04592, ECLI:NL:HR:2024:853, NLF 2024/1413, met noot van Nent, r.o. 3.4.4).

Metadata

Rubriek(en)
Autobelastingen
Belastingtijdvak
2018
Instantie
HR
Datum instantie
7 maart 2025
Rolnummer
22/00294
ECLI
ECLI:NL:HR:2025:310
Auteur(s)
mr. H.A. Elbert
Elbert Fiscaal
NLF-nummer
NLF 2025/0596
Aflevering
18 maart 2025
Judoregnummer
JCDI:NFB6850
bwbr0005806&artikel=10,bwbr0005806&artikel=10

Naar de bovenkant van de pagina