Samenvatting
Bij een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) is de hoofdregel dat de omzet wordt bepaald aan de hand van de aangifte omzetbelasting.
In casu betoogt een ondernemer dat de minister van EZK bij het bepalen van de omzet in de subsidieperiode, het verkoopbedrag van € 42.100 van één van zijn leaseauto’s buiten beschouwing moet laten. Door deze verkoop is zijn aangifte omzetbelasting over het subsidiekwartaal hoger uitgevallen, maar het betrof een noodverkoop waarmee enkel schulden zijn afgelost.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) is van oordeel dat de minister uit mocht gaan van de omzet zoals die blijkt uit de aangifte omzetbelasting en wijst daarbij op het volgende.
De regelgever heeft er, in verband met de uitvoerbaarheid en de beperking van de administratieve lasten, voor gekozen de aangifte omzetbelasting te gebruiken voor het bepalen van de omzet. Het CBb heeft in de uitspraak van 11 januari 2022 (21/605, ECLI:NL:CBB:2022:5) al geoordeeld dat dit geen onrechtmatig uitgangspunt is. Dit betekent dat de minister terecht is uitgegaan van de gegevens van de Belastingdienst. Er bestond geen aanleiding om de opbrengst van de verkoop van de leaseauto niet tot de omzet te rekenen. Volgens de aangifte omzetbelasting behoort de verkoopopbrengst van de leaseauto immers wel tot de omzet.
De regelgever heeft geen hardheidsclausule in de regeling opgenomen. Alleen in zeer uitzonderlijke gevallen kan van de regeling worden afgeweken, maar zo’n geval doet zich hier niet voor.
De minister heeft dus terecht geconcludeerd dat niet is voldaan aan de voorwaarde van ten minste 30% omzetverlies en kon de subsidie daarom op € 0 vaststellen.