Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) heeft de staatssecretaris verzocht om op grond van de bilaterale belastingverdragen met onderscheidenlijk Duitsland en Frankrijk een onderlingoverlegprocedure te starten. Hij heeft zijn verzoek als volgt toegelicht. Hij woonde tot 1 oktober 2014 in Nederland. In 2012 en 2013 ontving hij dividenden van in Duitsland en Frankrijk gevestigde vennootschappen. Op deze dividenden werd door de vennootschappen bronbelasting ingehouden naar de tarieven van de in Duitsland en Frankrijk geldende belastingwetgeving. Volgens X hebben deze landen te veel belasting geheven over zijn dividenden, hetgeen in strijd is met de belastingverdragen die Nederland met deze landen heeft gesloten.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de ABRvS) oordeelt dat de afwijzing van de staatssecretaris om een onderlingoverlegprocedure te starten wordt aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 1:3 Awb. Voorts oordeelt de ABRvS dat de bestuursrechter en niet de belastingrechter ingevolge artikel 8:1 Awb de bevoegde rechter is om hiervan kennis te nemen. Inhoudelijk oordeelt de ABRvS dat de staatssecretaris het verzoek terecht heeft afgewezen. De uitspraak van Rechtbank Den Haag wordt bevestigd.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2012-2013
Instantie
Raad van State
Datum instantie
3 februari 2021
Rolnummer
201900918/1/A3
ECLI
ECLI:NL:RVS:2021:205
NLF-nummer
NLF 2021/0578
Aflevering
18 maart 2021
Judoreg
NFB4193
bwbr0002320&artikel=26&lid=1,bwbr0005537&artikel=1:3,bwbr0005537&artikel=8:1,bwbr0005537&artikel=8:10a&lid=4,bwbv0004110&artikel=10,bwbv0004110&artikel=27,bwbv0005862&artikel=7,bwbv0005862&artikel=22,bwbr0005537&artikel=1:3,bwbr0005537&artikel=8:1,bwbv0004110&artikel=10,bwbv0004110&artikel=27,bwbv0004851&artikel=22,bwbv0004851&artikel=5,_7_en_13

Naar de bovenkant van de pagina