Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

Twee in België wonende personen hebben in 1986 in Nederland een onroerende zaak gekocht die zij eind 1994 gingen verhuren. In 1995 bereikten zij daarmee een positief resultaat. Dat werd belast naar een tarief van 25%. Zouden zij in Nederland gewoond hebben dan was het tarief 6,15% geweest. Tegen de aanslagen is bezwaar gemaakt maar dat werd afgewezen. In de loop van de beroepsprocedure gaf de inspecteur echter op grond van de jurisprudentie van het Hof van Justitie EG toe. De desbetreffende personen ontvingen een proceskostenvergoeding van fl. 1.065. Daarmee waren zij echter allerminst tevreden, want de op no cure no pay-basis gevoerde procedure had hen fl. 6.000 gekost.
Bij de kantonrechter vorderde zij wegens een door de Staat begane onrechtmatige daad een schadevergoeding van het verschil tussen fl. 6.000 en fl. 1.065 is fl. 4.925 plus rente. Tijdens dat proces vergoedde de staat alsnog de kosten van het bezwaar ad fl. 1.968,75 waarna het te vorderen bedrag werd verminderd tot fl. 2.996,25 plus rente. De kantonrechter wees de aanvullende kosten tot een bedrag van fl. 2.966,25 toe plus bijkomende kosten. In hoger beroep verklaarde de rechtbank de in geschil zijnde vordering echter niet-ontvankelijk.
Die beslissing vindt de Hoge Raad onjuist omdat een vordering uit onrechtmatige daad altijd ontvankelijk is, maar hij wijst de vordering niettemin af. De forfaitaire regeling van artikel 5a Warb en het Besluit proceskosten fiscale procedures stemde overeen met de regeling die voor civielrechtelijke procedures gold en daarvan moet worden aangenomen dat er slechts in zeer bijzondere gevallen van af geweken kon worden. Dat geldt ook bij een vordering uit onrechtmatige daad. Wat dit betreft maakt het geen verschil of louter nationaal recht was geschonden of EG-recht; met dien verstande echter dat de Nederlandse regeling niet zodanig mag zijn dat zij bij een geschil over het EG-recht de gang naar de rechter in feite blokkeert. In een zeer lange conclusie had A-G Wattel prejudiciële vragen of het afwachten van de uitkomst van een bij het Hof van Justitie aanhangige zaak bepleit.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
1995
Instantie
HR
Datum instantie
17 december 2004
Rolnummer
C03.114HR
ECLI
ECLI:NL:HR:2004:AQ3810
ECLI:NL:PHR:2004:AQ3810
bwbr0005537&artikel=8:75&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina