Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie(112)
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Een man was bestuurder van een BV welke zich bezighield met de handel in en exploitatie van onroerend goed. In dat kader werd de BV btw over 2006 en 2007 verschuldigd welke op aangifte had moeten worden voldaan.
Dat is echter verzuimd vanwege nalatigheid van een onervaren medewerker van het door de BV ingeschakelde accountantskantoor.
Naderhand zijn in 2009 suppletieaangiften gedaan en zijn naheffingsaanslagen opgelegd.
De BV was toen echter al niet meer in staat tot betaling.
Eveneens in 2009 is de betalingsonmacht van de BV gemeld.
Vervolgens is de man als bestuurder (persoonlijk) aansprakelijk gesteld voor de door de BV niet betaalde btw maar, na bezwaar, niet meer voor de bij naheffing opgelegde verzuimboeten.
Rechtbank Breda en Hof Den Bosch hebben de aansprakelijkheid van de man gehandhaafd.
In cassatie is onder andere de vraag aan de orde of het Hof terecht heeft geoordeeld dat het aan grove schuld van de accountant te wijten is dat er niet tijdig btw is betaald en zo ja, of die grove schuld van de accountant dient te worden toegerekend aan de BV.
Het Hof heeft geoordeeld dat van een accountant mag worden verwacht dat hij op de hoogte is van het feit dat ten aanzien van de bouwtermijnen btw moet worden afgedragen, dat een accountant moet onderkennen dat btw-bedragen in de reguliere aangiften hadden moeten worden verwerkt en dat deze bedragen hadden moeten worden afgedragen.
Het Hof heeft voorts geoordeeld dat de hierbij door een onervaren medewerker van het accountantsbureau gemaakte fouten, bij voldoende controle op diens werkzaamheden aan het licht hadden moeten komen.
Aan die controle heeft het echter ontbroken.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof terecht heeft geconcludeerd dat deze gang van zaken grove schuld van het accountantskantoor oplevert en dat die in casu moet worden toegerekend aan de BV als opdrachtgever.
De Hoge Raad oordeelt voorts dat in het kader van de melding van de betalingsonmacht had moeten worden onderzocht of de man als bestuurder een persoonlijk verwijt treft.
Uit de uitspraak van het Hof blijkt niet of het Hof deze maatstaf heeft aangelegd.
De zaak is daarom voor nader feitelijk onderzoek verwezen naar Hof Arnhem-Leeuwarden.
Conform A-G IJzerman.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2006 - 2007
Instantie
HR
Datum instantie
8 augustus 2014
Rolnummer
12/05618
ECLI
ECLI:NL:HR:2014:2149
bwbid=bwbr0&artikel=36

Naar de bovenkant van de pagina