Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) bezat in 2014 alle aandelen in Holding I. De verkrijgingsprijs van dit aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 4.21 Wet IB 2001 was € 586.350.

In 2014 heeft X van zijn vader aandelen in Holding II geschonken gekregen. Ter zake van deze schenking heeft X € 361.907 schenkbelasting voldaan.

Holding II heeft in 2015 als verkrijgende vennootschap gefungeerd bij een juridische splitsing. Holding I was verdwijnende vennootschap. X heeft daarbij een beroep gedaan op toepassing van artikel 3.57, lid 2, en artikel 4.41 Wet IB 2001 (vrijstelling bij juridische fusie en doorschuiving van de verkrijgingsprijs).

Bij Rechtbank Gelderland was in geschil of de door X betaalde schenkbelasting behoort tot de ten laste van de verkrijger gekomen kosten als bedoeld in artikel 4.21, lid 1, Wet IB 2001 en daarom deel uitmaakt van de verkrijgingsprijs van het aanmerkelijk belang in Holding II.

De Rechtbank heeft die vraag ontkennend beantwoord. Zij heeft daartoe overwogen dat op grond van de jurisprudentie van de Hoge Raad die is gewezen onder het Besluit op de Inkomstenbelasting 1941 het successierecht dat is betaald ter zake van de verkrijging van een aanmerkelijk belang, niet tot de kosten van de verkrijging wordt gerekend. Dat de ab-regeling nadien ingrijpend is gewijzigd, brengt volgens de Rechtbank niet mee dat schenk- of erfbelasting voortaan tot de ten laste van de verkrijger komende kosten als bedoeld in artikel 4.21, lid 1, Wet IB 2001 dient te worden gerekend.

X heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank (sprong)cassatieberoep ingesteld maar de Hoge Raad verklaart dat ongegrond.

Van een door de verkrijger betaald bedrag aan schenkbelasting dat is geheven in verband met de omstandigheid dat de aandelen door schenking zijn verkregen, kan niet worden gezegd dat dit bedrag een kostenpost vormt die in onmiddellijk verband staat met de verkrijging van de aandelen. De omstandigheid dat de regeling van het aanmerkelijk belang in de loop der jaren door wijzigingen een meer subjectieve inslag heeft gekregen, leidt niet ertoe dat het kostenbegrip in die regeling een andere betekenis heeft gekregen. De Rechtbank heeft terecht de schenkbelasting niet tot de verkrijgingsprijs gerekend.

Conform Conclusie A-G Niessen (NLF 2020/1272, met noot van Kooiman).

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2014
Instantie
HR
Datum instantie
10 juni 2021
Rolnummer
19/04234
ECLI
ECLI:NL:HR:2021:883
Auteur(s)
mr. C.L.M. Brouwers
Belastingdienst
NLF-nummer
NLF 2021/1247
Aflevering
24 juni 2021
Judoreg
NFB4401
bwbr0011353&artikel=3.57,bwbr0011353&artikel=3.57,bwbr0011353&artikel=4.17c,bwbr0011353&artikel=4.17c,bwbr0011353&artikel=4.21,bwbr0011353&artikel=4.21,bwbr0011353&artikel=4.21&lid=1,bwbr0011353&artikel=4.21&lid=1,bwbr0011353&artikel=4.22,bwbr0011353&artikel=4.22,bwbr0011353&artikel=4.39c,bwbr0011353&artikel=4.39c,bwbr0011353&artikel=4.41,bwbr0011353&artikel=4.41

Naar de bovenkant van de pagina